ColumnMarnix Peeters
Misschien genieten wij zoals we álles doen: hijgerig, bezeten, egoïstisch
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, zijn vogels en zijn vrouw.
Na een week van helse regen − de eerste sinds april, zegt men − is in Andalusië de zon doorgebroken en is het leven zoet. ’s Ochtends trekken wij de bergen in voor soms pittige wandelingen, wij drinken een cortado aan het dorpsrestaurant, en soms al een biertje, en dan zetten wij ons, glimlachend om de diepe zucht waarmee Boef aan zijn middagslaapje begint, aan het schrijven: mijn vrouw werkt aan een opvolger voor haar Boefboek, ikzelf zit midden in een novelle die in het najaar zal verschijnen. Eén keer om de tien dagen maken wij de moeilijke verplaatsing over de onverharde weg naar de kust, voor een voormiddag op het strand van Nerja, een lichte lunch en een bezoek aan de Mercadona, waar ik voldoende voedsel en drank insla voor de volgende tien dagen.
De omheining van het domein rond ons huurhuisje, het hoogste van het bergdorp, hebben wij nu volledig gedicht. Wij hebben met palletten en plooistoelen versperringen aangebracht en enkele muurtjes wat opgehoogd, zodat Boef niet meer zonder boe of bah op avontuur kan vertrekken. Hij lijkt zich er goed bij te voelen − wij hebben stellig de indruk dat hij houdt van een kader, dat hij zich anders verliest in zijn eeuwige gejaag en zijn haat jegens katten en wild. Hij kan het niet helpen, hij is zo gemaakt, maar zijn obsessies maken hem niet per se gelukkig en hij maalt er niet om als wij ze hem uit het zicht houden.
Door de regen lijkt de natuur wel te zijn opengebarsten: de tijm, die helemaal verzengd was, schiet weer op, ’s nachts geurt de jasmijn. Het kan niet snel genoeg lente worden − de hanen in het dorp zetten het, de lange nachten beu, al om half vier ’s ochtends op een kraaien. Als Boef ons laat uitslapen, kunnen wij merken hoe het licht dan terrein wint op het duister: al tegen half negen staat de zon achter El Fuerte te dringen.
Eén keer hebben wij in de voorbije maand een uitstapje gedaan: naar Torre del Mar, om daar met vrienden te eten in El Señuelo, een visrestaurant. Wij genoten er van gamba cristal, doorschijnende garnalen, van een hele, gegrilde en gezouten tarbot, van schelpjes en een koele witte rioja.
Je vraagt je af wat Zulma Van der Zuur zou zeggen, zei mijn vrouw. Er wordt hier gefrituurd dat het een lust is, alles zit onder het zout en de olijfolie, je vindt met moeite wat groenten op de kaart, de vis komt in dikke moten, het vlees in grote plakken en de worst in vette strengen. Van de middag af wordt er aan elke tafel wijn gedronken. Vreemd dat dat in Vlaanderen allemaal niet meer mag, of toch minstens verdacht wordt gemaakt. Geen volk in Europa wordt zo oud als de Spanjaarden.
Langzaam wordt ons het genieten afgeleerd, zei ik. Misschien hebben we het nooit echt gekund. Misschien genieten wij zoals we álles doen: hijgerig, bezeten, egoïstisch.