ColumnJana Antonissen
Mijn ervaringen met intimidatie waren al bij al onschuldig: enkele seksistische sneren en één doodsbedreiging
Jana Antonissen is journalist.
Af en toe krijg ik van studenten journalistiek de vraag of ze me mogen interviewen voor hun masterproef. Meestal wil ik dat wel doen, want ik vind het best gezellig om even met de nieuwe lichting te kletsen. Enig obstakel is mijn chaotische planning. Zo durf ik weleens op het laatste nippertje af te zeggen. Veelal sterft hun verzoek vervolgens een stille dood, waardoor ik de studenten heb afgescheept zonder al te onvriendelijk te zijn. Tenminste, dat houd ik mezelf voor.
Maar ditmaal had ik met een jongedame te doen die zich niet snel liet ontmoedigen. Na drie mislukte pogingen spraken we elkaar. Haar onderzoek ging over de intimidatie van vrouwelijke journalisten. Interessant, had ik haar eerder geschreven, maar ik kende collega’s die hier veel meer last van hadden. Geen probleem, voor de variëteit van haar onderzoek was het goed uiteenlopende ervaringen te sprokkelen.
We begonnen ons gesprek met enige lexicale verheldering. “Intimidatie,” zo vroeg ik me af, “bedoel je daarmee afdreigen en aanranden? Of vallen hatelijke, maar eigenlijk onschadelijke commentaren ook onder die noemer?”
“Natuurlijk”, zei de studente, haar ontzetting over deze boomervraag nauwelijks verhullend. Ik verontschuldigde mij, mompelde dat begrippen als ‘consent’ en ‘grensoverschrijdend gedrag’ nog redelijk exotisch waren ten tijde van mijn eigen afstuderen.
Aldus begon ik mijn ervaringen op te sommen, die, zoals ik reeds vermeldde, al bij al onschuldig waren en zeker – ja, daar was ik me heus wel van bewust – verbleekten bij de racistische, homofobe terreur waarmee andere journalisten en columnisten te kampen hadden.
Er waren de voorspelbare rotopmerkingen op de socialemediakanalen van de krant à la “domme huppelkut die met de islam heult” of “zatte doos die het zelf gezocht heeft”, maar die kon ik redelijk makkelijk negeren.
Vervelender waren de directe aanvallen. Een privébericht van een man met een beuk als profielfoto om te melden dat hij niet gelooft dat Napolitaanse mannen me het hof maakten, zoals ik in een column had beschreven; daarvoor zag ik er namelijk helemaal niet goed genoeg uit. Een onbekende die mailt dat, als het erop aankomt, kleine borsten zoals de mijne beter zijn dan grote, want die gaan zo naar hangen.
Of de trol die onder al mijn foto’s en posts dezelfde reactie plaatste: dat ik, als ik niet van dieren hield, zoals ik lacherig had opgeschreven, mezelf toch gewoon van kant kon maken, dan was de wereld gelijk ook van mij verlost.
“Zo,” sprak de studente monter, “dat schiet aardig op: meerdere seksistische sneren en één doodsbedreiging. Wat nog?”
Misschien komt het doordat ik al zolang ik me kan herinneren opmerkingen over mijn uiterlijk krijg – complimenten, maar ook als compliment vermomde kleineringen en onverholen beledigingen – dat ik ze in eerste instantie niet eens voor intimidaties hield. Een vrouwenlichaam is altijd van iedereen.
“Hebben die berichtjes een impact op je privéleven?”
“Nee”, zei ik vastberaden, tevreden met mezelf.
“Ben je zeker?”
Godverdomse journalisten, nemen nooit genoegen met een simpel antwoord.