Column
Mensen worden niet graag geassocieerd met iets wat mogelijk nog slechts een beetje leeft
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, vogels en zijn vrouw. Zijn nieuwe boek Zei mijn vrouw, een bundeling van deze vergezichten, is nu uit.
Nu hebben ze het alwéér over de dood, zei mijn vrouw.
Zij had op Facebook gezien dat er die dag ‘De staat van het boek’ werd gehouden in het Vlaams Parlement, en een uitgever had daarbij de hashtag #delezerisnietdood gebruikt.
Telkens als het over de uitgeefsector gaat, gebruiken ze zelf dat donkere discours, zei mijn vrouw. Het boek leeft nog. Het boek heeft wél nog toekomst. Het is nog niet helemáál viervoudig onomkeerbaar naar de verdommenis. Als je altijd maar in die radeloze termen over je vak blijft praten, komt er vanzelf een sluier over te hangen. Mensen worden niet graag geassocieerd met iets wat mogelijk nog slechts een beetje leeft. Het is de slechtste marketing die je kunt bedenken.
Mijn vrouw is thuis in die dingen.
Ze doen allicht ook maar hun best, zei ik.
Je vraagt het je soms af, zei mijn vrouw. Herinner je die Inktaap.
Zij had zich laatst verbaasd over het feit dat die literaire prijs – die door middelbare scholieren wordt uitgereikt – vaak door zeer klassieke, wat grijzige schrijvers wordt opgeëist, genre Connie Palmen en Jeroen Brouwers. Je gelooft het niet, had ze gezegd, al scrollend, maar die tieners mogen alleen maar kiezen uit de laureaten van de grotemensenprijzen – de ECI en de Libris en zo. Op de website heet dat ‘leesbevordering bij jongeren’. Dat riekt nog altijd naar de tijd toen wij op de middelbare school moesten kiezen tussen Gerard Walschap en Cyriel Buysse – schrijvers die mogelijk méér mensen een levenslange schrik voor lezen hebben bezorgd dan dat ze zieltjes hebben gewonnen.
Ze gooien het graag over een traditionele boeg, beaamde ik.
Hoe kun je in vredesnaam overal gaan staan janken dat niemand nog boeken wil lezen en dat het einde van de beschaving al met het blote oog waarneembaar is, en tegelijkertijd zulke oubolligheid blijven propageren? vroeg mijn vrouw. Jongeren van dertien een erudiete biografie van een Joodse schilder uit de jaren dertig in de handen duwen en zeggen: zo hoort een boek te zijn, neem er maar vrede mee?
Die Orgelman was heel mooi, zei ik. Maar je hebt gelijk: er ligt misschien wat stof op de kasten. Je vraagt ook niet aan tieners om hun favoriete muzikant te kiezen, om ze vervolgens de keuze te geven uit Bob Dylan, Loudon Wainwright III, Neil Young en Boudewijn de Groot. Of Fred Bekky, die leeft ook nog.
Wie? vroeg mijn vrouw.
Fred Bekky. Van The Pebbles, zei ik. Maakt tegenwoordig reclame voor Haarwerken Smedts. ‘Seven Horses in the Sky’ is van hem.
Waarna ik mij moest reppen, want ik werd die avond in Antwerpen verwacht, waar ik samen met mijn vriend Wim naar een optreden van Joe Bonamassa zou gaan, waar het vast zou wemelen van de dikbuikige, bakkebaarden dragende vijftigers en waar er niet op een onverdroten gitaarsolo meer of minder zou worden gekeken – een beker die mijn vrouw zonder mopperen, en wel met veel plezier, aan zich liet voorbijgaan.