column
Mensen die zich nooit durven af te vragen waar ze precies van dromen, rest niets dan pose, cynisme, frustratie
Daan Heerma van Voss (°1986) is een Nederlandse schrijver.
Trek je bureaulades eens open. Hoeveel oude bioscoopkaartjes bewaar je, hoeveel memorabilia, hoeveel kruimels? De meesten van ons zullen nooit een biograaf krijgen, en dus knappen we het zelf maar op. Elk mens herbergt dus zowel schrijver als biograaf in zich, fantast en frik, iedereen is tegelijk held van zijn eigen verhaal en conservator van zijn leven.
Hoezeer de categorieën schrijver en biograaf elkaar overlappen, toont Willem Otterspeer, de biograaf van W.F. Hermans, met zijn zojuist verschenen debuutroman Een ontgifting. In de roman staan twee personages tegenover elkaar, de biograaf en de schrijver. De schrijver besluit een roman te schrijven over de biograaf, en de biograaf probeert juist uit de verstikkende greep van zijn studieobject te geraken. Een duizelingwekkend gegeven, dat helder en overtuigd wordt uitgewerkt, een bewonderenswaardige roman is het resultaat. De schrijver blijkt biograaf van verzonnen mensen, de biograaf een fantast die werkt met feiten.
De schrijver, die Schrijver heet, is officieel natuurlijk niet Hermans, maar het voelt pietluttig, bijna administratief om dit onderscheid hier, onder ons, in stand te houden. Schrijver is Hermans. Een woedende, ziedende schrijver was hij, die schiep om te vernietigen, die ons met de overtuigingskracht van een dominee wilde leren dat we naar niemand mochten luisteren, die wilde bewijzen dat er niets bestond dat bewezen kon worden. Vitriool in de pen. Maar de pen lekte. Het zuur kwam op zijn huid terecht, en in zijn bloedbaan. Uiteindelijk werkte het hart uitsluitend nog op gif. ‘Zelden werd zoveel talent met zoveel vals sentiment gevoed’, merkt de biograaf op. Laten we hem in vredesnaam Otterspeer noemen, zijn we daar ook vanaf.
Jarenlang heeft de biograaf dat gif met zich meegedragen, in een reageerbuisje in de borstzak. Wat herkende hij in dat gif, wat zag hij als hij het buisje heen en weer wiegde?
Hij zag wat de biograaf altijd ziet in zijn object: zichzelf, een alternatieve ik. ‘Alle benauwdheid, alle schuchterheid die ik meekreeg uit mijn jeugd, heeft hij vermenigvuldigd, elke kwetsbaarheid uitvergroot.’ De schrijver heeft hem de weg gewezen, maar het was een verwrongen pad, het donker in.
Wat doe je met andermans gif, in het donker? Opdrinken en sterven? Of het weggooien en je eigen leven leiden? Otterspeer probeerde een derde weg: het gif verdunnen. Maar uiteindelijk was dat niet genoeg, want ‘hoe verdun je gif zonder je bloed weg te spoelen?’ Nee, hij moest zichzelf ontgiften, om niet te verworden tot een kopie, een lachspiegel-beeld van iemand die allang onder de zoden lag, schuimbekkend en tierend waarschijnlijk, lachend om zijn gelijk, welk gelijk dat dan ook was.
Wat drijft een mens? Hoe daarachter te komen? In elk geval niet via de weg van de memorabilia, de kruimels, de brieven, de documenten. ‘Die verduisteren alleen maar’, zegt de biograaf. ‘Ze maken ons blind voor het ene werkelijke feit: dat alleen wat we wensen waar is, dat een leven is opgebouwd uit verlangen. En uit de angst dat het nooit vervuld zal worden.’
En zo is het. Mensen worden gedefinieerd door hun verlangens, door wat ze willen en dromen. Voor hen die zichzelf nooit durven af te vragen waar ze precies van dromen, rest niets dan pose, cynisme, frustratie. Niets dan gif.