DagboekJeroen Maris
Meneer Liekens had ons de seringentuin van de taal ingelokt
Jeroen Maris is journalist.
In Piraeus brulde onze ferry zich de haven binnen, als een groot zeedier dat de golven onderwees. Ik herinner me het zout dat mijn wangen raspte, de hitte die me tiranniek toesprak. Ik herinner me hoe ik ‘Perfect Day’ zong, luid en gezwollen en doof voor maat en toon, maar dat mocht vast van Lou Reed. En ik herinner me hoe meneer Liekens me aankeek, geamuseerde verbazing tranend in de ogen. De reis naar Griekenland, voor de vijfdejaars die Latijn of Grieks studeerden, voltrok zich prachtig in zijn regie.
Meneer Liekens – ik vermoed dat ik al jaren Wim mag zeggen, maar dat kan ik niet – is gestorven. Zo meldde mijn vader het me, zo las ik het vervolgens in de krant. Een man van 56, een fiets, een ijslaagje op de wegen van het dorp, de dood.
“Hoeveel verschil één leerkracht kan maken in een jong leven”, schrijft J. onder het rouwbericht van de school – op haar werd ik verliefd tijdens die reis naar Griekenland. Ze heeft gelijk, zoals ze ook vroeger altijd gelijk had. Meneer Liekens, die milde rebellie even noodzakelijk vond als ijver en plichtsbesef, had ons de seringentuin van de taal ingelokt. Daar stond hij geestdriftig te zwaaien met bundels papier waarop dactylische hexameters van grote Grieken en Romeinen glansden.
Hij hielp ons door de Bucolica van Vergilius, door de dialoog van de herders Tityrus en Meliboeus: de ene met het geluk aan de kont, maar de andere rusteloos en verraden. Meneer Liekens moest ook vaak iets - een kleine schaamte, een nerveus onbehagen - van zijn schouders kammen. Melancholie tuft altijd op straat, nooit netjes in een spuugbakje. Hij kon zo mooi ontgoocheld zijn.
Je vervoegt rosa niet, leerde hij ons, je verbuigt het. Het omgekeerde gold voor meneer Liekens: we konden hem vervoegen, maar nooit verbuigen.