ColumnFrederik De Backer
Later zal het vroeger wél beter zijn geweest. Iets anders moeten ze mij niet meer proberen wijsmaken
Frederik De Backer is columnist.
Later zal het vroeger wél beter zijn geweest. Iets anders moeten ze mij niet meer proberen wijsmaken. Als een of andere ouwe meet tussen een klein bruin gesneden en twee carré confiturekes in weer naar vroeger staat te verlangen, ben ik de eerste om in zuchten uit te barsten, maar ik vrees dat die ouwe meet straks een ouwe man is. Voor mij een carré confitureke, alstublieft.
Doorgaans verlangt dat soort mensen niet zozeer terug naar betere tijden, maar naar het niet weten van slechtere tijden. Want in mijn geschiedenisboeken was het altijd al kut.
Peetjes ogen fonkelden wanneer hij vertelde over hoe hij in zijn jeugd zwom in de Dender, die achter het huis stroomde. Dezelfde jeugd waarin hij bijna in zijn tbc was gebleven. Eenmaal weer op de been mocht hij met de fiets door weer en wind het Pajottenland afdweilen met pensioenen. Of, dat heeft hij ook nog gedaan als kind, elke dag naar Brussel, naar de notenbranderij, om er gepest te worden in het Frans. Hij moest niet naar de oorlog om een front te zien. Dat zijn geen betere tijden, dat is niet beseffen wat je niet hebt.
De Dender was ook toen al een vergeven sloot.
In mijn ouders’ jeugd was het land alweer naar de kloten. Autoloze zondagen, geen regering die overeind bleef, bendeterreur, en tegen dat je klaar was met kind zijn leende je bij de bank aan 14 procent. Zo waren de dingen nu eenmaal, daar viel niet over te mokken.
Maar ik ben nu vijfendertig. Ondanks het algehele verkindsen van de maatschappij ben ik bijna klaar met kind zijn. Als ik terugkijk naar vóór Oekraïne, naar vóór corona, naar vóór Trump, naar vóór de klimaatcrisis, naar vóór de bankencrisis, naar vóór de eeuwig afgekondigde asielcrisis, naar vóór De Wever, naar vóór de aanslagen, dan kun je toch bijna niet anders dan concluderen dat het toen beter was? Je kon de radio nog afstemmen op Studio Brussel zonder hem vervolgens onder een vrachtwagen te smijten. Je kon nog zeggen dat je links was. Je kon goddomme nog een carré confitureke bestellen zonder eerst een nier te moeten verkopen.
En dan lees je, of toch zeker ik, omdat ik het nu eenmaal móét doen om vergeten kolommen op vergeten pagina’s te vullen, elke dag opnieuw hoe mensen die er rijkelijk voor betaald – belóónd! – worden, er niets van bakken. Hun klein bruin gesneden is een zwartgeblakerde kassei. Snij het zelf, trek uw plan. Een begroting die nog maar eens, voor het miljoenste jaar op rij, niet klopt, crèches die in handen blijven van gestoord crapuul omdat ander crapuul te nonchalant of te lui of te dom is om die dingen deftig te controleren, een zoveelste cultuurtrut die niet weet wat cultuur is. Blijven glijden, de dieperik in.
Ik had geen inspiratie voor ik aan dit stukje begon. En toch vond ik ze.