Opinie
Laten we vooral niet smalend doen over zogenaamde dorpspolitiek
Geert van Istendael is schrijver. Hij verhuisde in december van Brussel naar Oud-Heverlee.
Tien maanden nu al heb ik het recht mij een dorpeling noemen. Nog niet eens een jaar. En ik mag meteen gaan stemmen, straks. Toeval natuurlijk, maar het helpt om je het idee te geven erbij te horen.
Daarvoor zorgen ook de steeds weer vriendelijk groetende mensen op straat en de behulpzame buren. En het gemeentebestuur. Op een avond heeft het alle verse plattelanders uitgenodigd om kennis te maken met burgemeester en schepenen en om een glaasje plaatselijk bier, plaatselijk vruchtensap of plaatselijke bubbels te drinken. Lekker spul, alle drie.
Maar dezer dagen gaat het over de toekomst van onze buitenplaats. In voortuinen en wegbermen staan plakkaten waarop foto’s van vrouwen en mannen prijken die de voorbijganger wervend toelachen. Helemaal zoals in de stad dus, zij het een tikkeltje bescheidener en met minder partijen.
Ik heb ijverig alle folders gelezen, geel, rood, oranje, groen en blauw, je moet toch weten wat je zoal kunt verwachten onder je eigen kerktoren. Vlaams Belang en Partij van de Arbeid presenteren geen lijst, dat is een verschil met de stad.
Drie dingen vallen me op.
Je hoort overal dat in deze kiescampagne de nationale thema’s de plaatselijke thema’s wegspoelen. Hier niet.
Bejaardentehuis, sporthal, slecht wegdek, parkeerplaatsen, fietspaden, OCMW, gezonde financiën, daar hebben ze het over in hun krantjes. En liefst heel veel groen. We zijn al een der groenste gemeenten van het Vlaamse Gewest, we hebben een fors natuurgebied en een heus woud. Zowel de groenen als de gelen zullen ervoor zorgen dat er een nationaal park komt. Voor de rest is de een tegen verstedelijking terwijl de ander aangename dorpskernen wil. Ik vraag me af wat het verschil zou kunnen zijn. En van links tot rechts willen ze betaalbaar wonen. Ze hebben het ook allemaal over duurzaam en slim, maar dat zijn nu eenmaal modewoorden. De overheersende indruk is heel veel pragmatisme, heel weinig ideologie.
Theo Francken
En migratie dan? Mijn twee Afghaanse dorpsgenoten zijn perfect geïntegreerd en toch wil Vreemdelingenzaken hen uitwijzen. Wij zijn woest. De burgemeester (partijgenoot van Francken!) heeft een brief ondertekend te hunnen gunste.
Pragmatisme dus. Het brengt mee dat je de programma’s aandachtig moet lezen eer je de verschillen ontdekt en dan nog, ze zijn miniem. Ja, de ene partij heeft het iets meer over veiligheid, de andere wil, geloof ik, een toekomstig bejaardentehuis liever privatiseren. En allemaal zijn ze om ter groenst. Ga kijken op het internet. Het programma van de roden en de gelen oogt wat saaier, dat van oranje en groen wat fleuriger, maar da’s opmaak en opmaak is geen inhoud.
Ten derde, ook de foto’s van de kandidaten moet je goed bestuderen eer je verschillen ziet. Zouden de roden net iets ouder zijn dan de groenen? Ach, ik kan me vergissen. Maar ik weet stellig dat gele mannen net iets vaker stropdassen dragen, dat die van oranje en groen net iets vaker vrijetijdskledij aantrekken en de blauwen dan weer net iets duurdere jurken en pakken. Alweer, veel zal het niet schelen.
Eén groot verschil met steden: je ziet hier toch minder gekleurde kandidaten. Wat je ziet is min of meer een doorsnee van de bevolking, in stad en dorp.
Ik had het tot nu toe over dorp, maar is dat niet een oneigenlijke benaming? Vind je in het Vlaamse Gewest nog wel dorpen? Is het buiten de centrumsteden niet al voorstad, waarheen je je blikken ook richt? Wij zijn zéér dicht bevolkt, wij hebben van ruimtelijke ordening evenveel verstand als een koe van wafels bakken en ziedaar, de alomtegenwoordige voorstad. Een afgronddiepe kloof tussen stad en buiten, zoals je die fysiek kunt vaststellen in de Limousin of Mecklenburg-Voorpommeren, bestaat hier gewoonweg niet. Het gevolg lees je af uit de kiesprogramma’s. Pais en vree ’t allen kant. Oude vetes? Weet ik niet, ik kom pas kijken.
Laten we vooral niet smalend doen over zogenaamde dorpspolitiek. Die is allang vervangen door pragmatisme.
Wat kan ik, dorpeling, meer verlangen?