OpinieWouter Van Der Hallen
Kunstenaars aanmanen om te professionaliseren, en tegelijk kansen ontnemen om hun werk te tonen, dát is ongepast en onrechtvaardig
Wouter Van der Hallen is kunstenaar, lesgever, programmamaker en burger zonder rang
Een scherp bedoelde opinie van een N-VA-mandataris op een voorstel ontstaan bij de PS, verrassend is het niet. Mijnheer Anseeuw spreekt in zijn kritiek op het hervormde kunstenaarsstatuut over werkloze kunstenaars en gaat daarbij andermaal voorbij aan de realiteit, namelijk de misvatting dat kunstenaars wanneer ze niet optreden of tentoonstellen geen arbeid verrichten of werk produceren en dus ‘werkloos’ zijn.
Wanneer het haar uitkomt, verwijst de gul gesubsidieerde N-VA graag naar Nederland of Duitsland als lichtende voorbeelden. De realiteit is dat deze buurlanden, waarmee we een nauwe culturele band zouden delen, een aanzienlijk verstandiger beleid voeren rondom het sociale statuut van de kunstenaar, wél investeren in talentontwikkeling en constructief omspringen met de rol van kunst in de maatschappij. Men heeft daar de inzichten én het lef om wel degelijk te diversifiëren – en dus niet te polariseren – om een gezonde leefomgeving te creëren waarin kunstenaars een rol en verantwoordelijkheid kunnen opnemen ten opzichte van hun gelijke medeburgers.
Ik stel me eveneens kritisch op voor een ‘voor-ons-door-ons’-attitude die bij een heel klein aantal kunstenaars lijkt te leven. Maar in deze context lijkt het verwijt dat kunstwerkers als experten mee aan deze regeling gewerkt hebben vooral een signaal dat Anseeuw niet klaar is om het ouderwetse top-downwerken los te laten.
Cultureel niemandsland
Misschien dat het die modus operandi is waar het schoentje knelt? Want als Anseeuw kunstenaars graag ‘echt’ aan het werk krijgt opdat gelijk welke uitzonderingsregeling of andere symptoombestrijding overbodig wordt, moet hij wellicht druk gaan zetten bij de kopstukken van zijn eigen partij. Het zijn namelijk onze cultuur- en onderwijsministers die de sleutel in handen hebben tot een werkelijke ‘professionalisering’ van de Vlaamse kunstensector, maar die in hun huidige beleid net het tegenovergestelde doen. Kunstenaars aanmanen om te professionaliseren, en tegelijk kansen ontnemen om hun werk te tonen, dát is ongepast en onrechtvaardig. Zolang er geen visionair en op expertise gestoeld beleid komt, zullen noodgrepen nodig blijven om te voorkomen dat Vlaanderen als een cultureel niemandsland achterblijft.
In zijn laatste alinea toont Anseeuw dat zijn gebrek aan inzicht in de hedendaagse kunstensector in lijn ligt met een gebrek aan kennis van de kunstgeschiedenis. Enerzijds pleit hij om de romantiek rondom het kunstenaarschap af te breken, maar anderzijds schermt hij met een conclusie vol overgeromantiseerde pseudohistorische denkbeelden.
Bovenal rijst nog een meer fundamentele vraag: Anseeuw spreekt over ‘eersterangsburgers’ en vraagt zich af of kunstenaars misschien tot die groep behoren. Ik had geen idee dat er in België nog officieel sprake was van verschillende rangen onder de burgerbevolking. Ik begrijp dat dit een sarcastische opmerking kan zijn. Maar als dat op deze manier en rond dit topic ingezet wordt, is het deel van een uiterst cynische verdeel-en-heersstrategie, uitgevoerd volgens het boekje dat we ondertussen allemaal kennen.