ColumnDe gebeten hond
Koken kun je leren, rouwen ook, en Jeroen Meus gaat op zoek naar de ingrediënten die voor hem werken
Mark Coenen gaat op wandel met de week.
Een schuif vol medeleven: daarin liggen de kaartjes met deelneming en medeleven die Jeroen Meus ontving na de dood van zijn broer, die een jaar en wat dagen geleden stierf aan kanker. “Vol met empathie, het beste wat er in de mens zit”, zegt hij, tegen zijn tranen vechtend en dat gevecht soms verliezend.
De eerste aflevering van Dagen zonder broer is nog maar pas begonnen en ik verlies het ook.
Er zit nog een kaartje bij: ‘Jeroen, wil je me alsjeblieft jouw recept van je cake met abrikozenconfituur opsturen? Dank u vriendelijk.’ “Ik vind dat tof”, zegt Jeroen, en hij lacht. Empathie gaat door de maag.
Ik moet meteen denken aan een gedicht van Herman de Coninck waarin zijn moeder, acht dagen na de dood van zijn vader, een zus van haar man een doodsprentje gaf met daarin de rekening van wat ze haar nog verschuldigd was. ‘Het voor poëzie wel erg bruikbare besef dat je met emoties ook nog wat kunt doen’, schrijft de dichter, maar dat geldt natuurlijk niet alleen voor poëzie.
Lees ook
Column. Wim Meus, broer van uw en mijn favoriete tv-kok, beschikte over een fantastische muzieksmaak
Getuigenissen. Zij getuigen in ‘Dagen zonder broer’: ‘Plots overviel het me: hij komt écht niet meer terug’
Het is voor iedereen die zoiets al meegemaakt heeft heel herkenbaar: de dode slaat een gigantisch gat in ons leven en dat moet gevuld worden of je gaat eraan kapot. Een tocht naar Compostela, wandelen met de hond, een bankje in het park, een gift tijdens De Warmste Week, een wekelijks bezoek aan het kerkhof. Een televisieprogramma.
En het gaat nooit over en misschien gelukkig maar: dertig jaar na haar dood schreef ik een boek over mijn zus en nodigde haar vriendinnen uit om haar leven te vieren met champagne en toastjes met plattekaas en radijzen, want die kreeg ze altijd mee van mijn moeder in haar brooddoos.
Het hielp niet maar het hielp.
Jeroen babbelt met zijn broer en spreekt hem in die berichten op zijn dictafoon aan met ‘Wikke’, terwijl de man gelukkig gewoon Wim heette: een topmens, van voren tot achteren, zo bleek.
Koken kun je leren, rouwen ook, en Meus gaat op zoek naar de ingrediënten die voor hem werken, want voor iedereen is dat anders. Maar uiteindelijk komt het toch op hetzelfde neer: iemand leren verliezen is een kunst. En hard werken.
Het programma zat vol mooie gesprekken met lotgenoten die ook recht proberen te blijven in een storm die wel eens overwaait, maar nooit helemaal gaat liggen. Het was, in al zijn subtiele menselijkheid en gedragen door een zoals altijd ontwapenend eerlijke Jeroen Meus, een bescheiden monument voor broederliefde over de dood heen.
Grote woorden, maar voor een keer mag dat.
Nooit zal hij worden vergeten: de overtreffende trap van broer heet voor altijd Wim Meus.