ColumnMarnix Peeters
Je begrijpt plots hoe de Stasi en de Sipo het voor elkaar hebben gekregen
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, zijn vogels en zijn vrouw.
Mijn vrouw levert haar diploma politieke wetenschappen dat zij twintig jaar geleden behaalde aan de Universiteit Antwerpen in. Zij doet dat nadat zij de beelden had bekeken van de twee medewerkers van deze instelling die door de rector zijn geschorst nadat zij, smoezelend in de privésfeer, ontoelaatbare uitspraken hadden gedaan.
Dat zijn geen ontoelaatbare uitspraken, zei mijn vrouw. Er wordt niemand lui, lelijk of dom genoemd. Er wordt vastgesteld dat sommige mensen een taalachterstand hebben en dat dat weleens voor problemen zorgt. Het is een gesprek zoals er elke dag duizenden plaatsvinden, in tram en trein, in bos en hei, onder bobo’s en lullemannen, tussen dames en boeren.
Een rector die hiervoor op tv in tranen uitbarst, is geestelijk in de war. Hij zou moeten weten dat het bij uitstek gesprekken zijn die ideeën doen rijpen, die voortgang bewerkstelligen, die tot inzichten leiden en van de wereld een betere plek maken. Gesprekken verbieden omdat zij delicaat of gedurfd zijn, of aanstootgevend of beroerend, is treurig en onverstandig. Dit is een opbod in morele superioriteit, een verdrietige vorm van zelfprofilering, een tegemoetkoming aan de angstcultuur. Dit brengt de samenleving in nauwe schoentjes, en een universiteit zou precies het omgekeerde moeten betrachten – zij moet ons doen bloeien en parelen en vechten en vooruitgaan. Ik heb geen boodschap aan een instelling die op dusdanige wijze op de rem gaat staan, en ik wens er geen verband meer mee te hebben. Mijn diploma is waardeloos.
Een tijd geleden waren wij samen met onze vrienden Mark en Isabelle bij Seppe Nobels gaan eten, in zijn Instroom Academie. Wij hadden op voorhand gevraagd of Boef mee mocht, en dat mocht, maar ter plekke werden wij wel met iets heel raars geconfronteerd. Vanuit de open keuken kregen wij geregeld verbaasde blikken als wij onze viervoeter van de batersh en de kanafeh lieten proeven.
Ik maakte daar een grapje over – in landen als Myanmar en Libanon en Indonesië roept de ober wellicht verschrikt: ‘No! Is restaurant! You can’t bring your food!’ als je er met je hond binnenwandelt.
Mijn vrouw maakte me er attent op dat het koppel aan de belendende tafel verontwaardigd naar mij zat te kijken. Het duurt niet lang meer vooraleer wij in een telefoontjescultuur terechtkomen, zei zij. Dat zulke mensen naar De Morgen bellen en zeggen: wij hebben gezien dat uw medewerker zus en zo. En dat je daarvoor geschorst wordt en een of ander parcours moet gaan volgen.
Je begrijpt plots hoe regimes ooit zijn kunnen ontstaan, hoe de Stasi en de Sipo het voor elkaar hebben gekregen – je hebt er hooguit een sfeer voor nodig, wat achterdocht, wat onbehaaglijkheid. Wij staan op de rand van iets heel lelijks, en het zijn de mensen die het hardst pretenderen dat zij het goed met ons voorhebben en het beste in de zin hebben, die de grootste schade zullen aanrichten.
En de media, in plaats van voor die mutsen van de UA in de bres te springen, kijken toe.