OpinieMilo Rau
Jan Jambon wil de avant-garde weg hebben
Milo Rau is artistiek leider van NTGent. Een versie van deze column verscheen oorspronkelijk in de Zwitserse krant Tages-Anzeiger.
De culturele sector heeft Vlaanderen meer aanzien gegeven dan enige andere sector. Toch bespaart de nieuwe regering uitgerekend daar.
Tien dagen geleden schudde het nieuws Vlaanderen door elkaar: de nieuwe rechts-liberale regering onder N-VA minister-president Jan Jambon bezuinigt begin 2020 3 tot 6 procent op de begroting van de grote culturele instellingen en 60 procent op projectsubsidies. In totaal zal 22 miljoen euro worden bespaard. Op de eerste dag van de actie, die bijeen werd geroepen in de Brusselse Beursschouwburg, kwamen meer dan tweeduizend cultuurwerkers uit het hele land opdagen. Sindsdien lopen er allerlei acties onder de slogan #thisisourculture.
Tegen deze achtergrond klonk vrijdag in Vlaanderen het nieuws dat de Duitse regering haar cultuurbudget met 54 miljoen zou verhogen – tot een totaal van meer dan 2 miljard – bijna ongeloofwaardig. “De artistieke avant-garde stimuleert het democratische discours”, wordt de Duitse minister van Cultuur Monika Grütter in een persbericht geciteerd. En ze heeft gelijk dat niemand zo’n goede bondgenoot is voor een open samenleving als een onafhankelijke culturele sector. En dat weet de Vlaamse rechterzijde natuurlijk ook, die voor eens en altijd af wil van de avant-garde.
Onafhankelijke scène
In tegenstelling tot Duitsland of Zwitserland, die een hecht netwerk van stadstheaters hebben, ligt de kracht van de Vlaamse kunstproductie in een onafhankelijke scene. Er zijn maar drie stadstheaters in Vlaanderen, waaronder het NTGent, dat ik leid. Alle grote namen uit de Vlaamse kunst komen uit die onafhankelijke scene. Met andere woorden, een radicale vermindering van de projectsubsidies, samen met een verzwakking van de vaste instellingen, betekent het einde van de internationale podiumkunsten in Vlaanderen. Want beide zijn slechts het laatste hoofdstuk in een besparingsgolf in de Vlaamse culturele sector die al meer dan tien jaar duurt.
Het is ironisch dat geen enkele andere sector van de Belgische economie zo’n grote toegevoegde waarde produceert en tegen zo’n lage prijs voor internationale uitstraling zorgt. Een brief van internationale curatoren van de Tate Modern tot de Wiener Festwochen aan premier Jambon vatte al deze argumenten samen, gegarneerd met rechts-liberale triggerwoorden als ‘Vlaamse emancipatie’ en ‘internationale excellentie’. Wat vijftien jaar geleden niet over de lippen zou zijn gekomen van een linkse kunstenaar is nu een veel voorkomende retoriek in de kunstsector.
In tientallen andere verklaringen en open brieven proberen de kunstenaars hun gehechtheid aan Vlaanderen te onderstrepen. Maar neoliberale en identitaire eenwording is niet langer voldoende voor rechts. Men wil de avant-garde weg hebben, ook al is die Vlaams en economisch excellent. Simpelweg omdat het ‘het democratische discours stimuleert’.
Terwijl de rechtse tot ronduit fascistische regeringen overal de macht grijpen – in Hongarije, Brazilië, de Verenigde Staten en sinds kort ook in Bolivia, om maar een paar voorbeelden te noemen – wordt de cultuurstrijd nu ook in de Europese hoofdstad almaar scherper.
Want de bezuinigingen gaan over meer dan ‘artistieke experimenten’, zoals de rechtse propaganda ons wil doen geloven. (Die propaganda wordt trouwens door links onnodig overgenomen.) Het gaat om het behoud van een democratische cultuur buiten de opera’s en oorlogsmonumenten. Als we deze strijd niet winnen, zullen al onze andere gevechten voor gelijkheid of diversiteit zinloos zijn.