✦Column
Is dat niet het grootste verraad, je geliefden niet missen?
Hilde Van Mieghem neemt de tijd voor een gloedvolle blik achter de schermen van haar leven.
Elke avond voor het slapengaan wandel ik de heuvel op. Ik heb er een krukje neergezet want de grond is te drassig, te nat en te modderig, maar zo gauw het kan zal ik me in het gras vlijen en me liggend overgeven aan het grootse wonder: één zijn met alles om me heen.
Gedragen door de aarde en toegedekt door een heldere sterrenhemel voel ik me totaal geborgen. Kijkend naar het uitspansel is er niets meer: geen enkel gemis, niet het minste verlangen, geen verleden of toekomst. Ik ben. Natuur in natuur.
Zelfs ziek. Zodra ik me in die kosmische baarmoeder bevind, is ook dat van geen tel meer.
Gisterennacht lag ik zeeziek te dobberen op een gammel vlot, verlangend naar een kapitein van een of ander stoomschip die me zou komen redden. Maar eenmaal buiten verdampte ook die wens, overheerste enkel een gevoel van volkomenheid. Misselijk en wel.
Drie dagen en drie nachten lang bracht ik bijna al mijn tijd door in het kleinste kamertje van het huis. Op mijn knieën voor, of zittend op de pot. Mijn ziel spoot langs alle kanten mijn lijf uit. Als me even rust gegund werd sleepte ik me weer naar de bank. Mijn bed zocht ik niet eens meer op.
De derde nacht sloeg de paniek toe. Terwijl ik zwalpend van bank naar pot laveerde, me aan de muur vasthield om niet te vallen, in de spiegel mijn bleke gezicht zag, overviel me een gruwelijke doodsangst.
Wat als ik sterf, hier op de ijskoude wc-vloer? Wanneer zal men me vinden? En mijn hondje Mr. Wilson, hoe moet die zich redden? Mijn hart bonsde mijn lijf uit van schrik. Ik moet naar buiten, dacht ik, frisse lucht, daar zal ik van opknappen. Blootsvoets stapte ik in mijn bergschoenen, de veters knoopte ik niet eens dicht, me naar beneden buigen was te gevaarlijk.
Ik trok een jas aan over mijn pyjama, nog een dekentje eroverheen en klom stapje per stapje de heuvel op, Mr. Wilson kwispelend achter me aan. Buitenspelen midden in de nacht leek hem een uitstekend idee. Het sneeuwlandschap baadde in helderblauw maanlicht. Mr. Wilson hapte naar neerdwarrelende sneeuwvlokjes.
Ik moet boeten voor mijn onthecht bestaan, dacht ik, terwijl ik me op het krukje liet zakken. Zie daar, lik op stuk, meteen. Je onttrekt je niet zomaar ongestraft aan de wereld. Het is een kwalijke of op zijn minst bedenkelijke en verontrustende zaak dat je niets of niemand mist, sprak ik mezelf streng toe. En nog gelukkig zijn ook?
Als een slang heb ik me verveld, daarbij alles wat me lief is achterlatend. Al weken voel ik me er schuldig om. Ongepast, vind ik het. Zorgwekkend. Is dat niet het grootste verraad, je geliefden niet missen? Hou ik dan niet van hen?
De ijskoude lucht doet me goed. Mijn misselijkheid wordt er niet minder om, mijn paniek gelukkig wel.
Salmonella was het verdict van de dokter die ik de volgende dag raadpleegde. Niks geen straf. Een of ander besmet ei was de boosdoener.
’s Avonds op mijn krukje schiet het antwoord op mijn vragen kristalhelder door mijn hoofd. Natuurlijk mis ik niemand. Iedereen is hier, bij mij, altijd. In mijn hart.
‘Toch?’ vraag ik de sterren. Twinkelend doen ze er het zwijgen toe. Oordelen is niet hun domein.