ColumnHilde Van Mieghem
Ik word stil van de wind die de boomkruinen streelt als mannenhanden de haren van de vrouw van wie hij houdt
Hilde Van Mieghem neemt de tijd voor een gloedvolle blik achter de schermen van haar leven.
Je zou bijna vergeten dat er zoiets als een herfstseizoen bestaat, na al die warme maanden en die krankzinnige hittegolf. De laatste adem van de zomer.
De herfst kwam in dit vervloekte jaar van de ene dag op de andere binnengestormd, zonder waarschuwing, hand in hand met Odette.
Mijn lievelingsseizoen.
Ik hou van de zon die laag staat en lange schaduwen werpt, van de gouden bladeren die de grond waarop ik loop bedekken, van de melancholie van gifgroene, gebarsten kastanjebolsters en platgetrapte beukennootjes. Ik word stil van de kleuren om me heen: het diepe rood, het bleke geel en alles ertussenin. Van de wind die de boomkruinen streelt als mannenhanden de haren van de vrouw van wie hij houdt.
In mijn beroep zijn er wel vaker periodes waarin ik maandenlang de 38 urenweek overtref. Ik haal moeiteloos meer dan 80 uur. Ook daar hou ik van.
Alleen is de inhoud zwaar nu. Maar ik moet voort en met de moed der wanhoop zet ik me elke ochtend weer aan het werk en stop pas als de avond al bijna nacht geworden is.
Ik kan me nu al meer dan een week niet permitteren om overdag te gaan wandelen met mijn hondje Mr. Wilson. Ik heb iemand anders ingeschakeld en jaloers kijk ik hen door het raam na als ze op stap gaan.
Ik bots op tegen deadlines die gehaald moeten worden en verdiep me verder in het geweld dat mensen elkaar aandoen. Ik zeg u, zelfs Martha en George uit Who’s Afraid of Virginia Woolf verbleken erbij.
En als ik al eens, bij wijze van afleiding, de tv aanzet of de krant opensla, zak ik nog verder weg in dat moeras van menselijk onvermogen. In mijn hart slaat dan de winter toe. Zwart-wit. IJselijk koud. De beelden van mannen met Vlaamse vlaggen, mannen die de Hitlergroet brengen. Onversneden racisme. Mensen op de vlucht voor aanslagen, oorlogen en honger. De kinderarmoede hier, het huiselijk geweld, de politieke calvarietocht. Dat akelige virus dat ons ook nog verhindert om de lichaamswarmte van een ander op te zoeken.
‘Liebe ist Wärme aus Körpernähe’, schreef Bertolt Brecht. De uitspraak doet de liefde onrecht aan, maar ze vertolkt wel het grootste gemis.
De enige manier om die ontbering te verlichten, is dagenlang in complete stilte ronddwalen over veldwegen, door bossen, langs rivieren en beekjes. Ik weet dat de weergaloze schoonheid van ongerepte natuur me de nodige ademruimte geeft tot het, midden in deze herfst, lente wordt in mij en ik alles weer aankan.
Voorlopig moet ik het stellen, na een lange dag van noeste arbeid, met een nachtwandeling door lege, natgeregende straten. Geen mens te zien gelukkig.
Maar er is licht aan het einde van de tunnel. Nog even en ik kan misschien wel twee hele dagen weg. Naar een plek, ergens in dit land, waar ik, omgeven door een waanzinnige kleurenpracht, kan blijven stappen tot de zon ondergaat en mij met haar warme, koperen gloed weer laat blozen als een jonge, frisse boerenmeid.