ColumnMarnix Peeters
Ik wil niet oud worden. Mensen geloven dat niet, maar het interesseert mij écht niet. Ik heb genoeg gezien wat het is
Op zijn berg in de Oostkantons schrijft Marnix Peeters over vrijheid, zijn vogels en zijn vrouw.
Zo’n rusthuis is een broeihaard van conflicten. Mensen die bijna een eeuw lang naast hun stoof geleefd hebben, met dezelfde partner en alle eeuwige gesprekken, komen plots in een onvertrouwde, drukke kermis terecht met allemaal vreemde lui in diverse stadia van desintegratie, met allemaal hun eigen mores en gewoontes.
Het moet te vergelijken zijn met hoe wij destijds naar het leger moesten: boerenzonen en dokterszoontjes, banalen en verfijnden, lapzwansen en intellectuelen, het werd allemaal in één slaapzaal geduwd en aan hetzelfde bevel onderworpen. Alleen waren wij toen twintig en is mijn vader nu eenennegentig, wat scheelt in de zenuwbanen en de flexibiliteit.
Vorige week, toen wij er waren, was een van zijn medebewoners aan zijn baard komen trekken. Geen idee waarom hij het deed, mogelijk trok hij in het burgerleven de mensen ook al bij de baard, mogelijk is er dementie in het spel en dan doet men zulke dingen al wel eens. ‘Schoon baardje dat gij hebt’, zei de man.
Ik wilde mijn vader te hulp komen, want ik zag dat hij het niet zo plezierig vond, maar het gesprek was alweer verdergegaan en de baardtrekker maakte een scheve mop over de kapster die een tijd geleden hun haren was komen knippen. Het moet een knappe geweest zijn. ‘Ho ho ja’, zei mijn vader smuilend, hij is zo niet maar hij zit nu in dat rusthuis, hij moet zich wat groter maken dan hij is.
Boef lag intussen op zijn rug te kronkelen, happend naar zijn kauwstaaf. Hij heeft het steeds geweldig naar zijn zin in het rusthuis. De oudjes beginnen te kirren en te koeren als hij binnenkomt, ze werpen hem complimenten toe en soms ook een wafeltje. Hij is zeer vatbaar voor liefde en voor voedsel. Helemaal het baasje.
Wij zijn nu eindelijk weer in de Oostkantons aangekomen, wat voor een grote opluchting zorgt. Wekenlang waren wij in de beschaving voor de lancering van Komt een priester bij Beëlzebub, en hoe plezierig dat ook is, echt gelukkig wordt men daar niet van. Zo druk, zo druk.
Op één dag had ik een ochtend met mijn psychotherapeut en vervolgens nog een vier uur durend interview in het kader van De vragen van De Wachter, voor Het Laatste Nieuws, wat ook aan de psychiatrie grenst. Op de zestiende en laatste vraag, ‘Wat zou een goede oude dag voor jou zijn?’, antwoordde ik: ‘Geen’.
Ik wil niet oud worden. Mensen geloven dat niet, maar het interesseert mij écht niet. Ik heb genoeg gezien wat het is. Iedereen denkt dat hij of zij de uitzondering zal zijn, maar 99 van de 100 oude dagen zijn buitengewoon treurig. Wat wil je toch oud zitten zijn? Mijn vrouw is zestien jaar jonger, ik ga het oude wiel aan de wagen zijn, ik kan haar toch beter op tijd weer wat lucht geven, een mooie erfenis, een kans om nog iets van een nieuw deel van haar leven te maken?