OpinieNicholas Kristof
Ik heb wantoestanden in de wereld aangeklaagd, maar thuis in de VS zie ik ook grote ellende
Pulitzer Prize-winnaar Nicholas Kristof was 37 jaar columnist en reporter voor The New York Times. Zijn columns verschenen ook regelmatig in deze krant. Kristof is nu kandidaat voor het gouverneurschap van Oregon.
Dit is mijn laatste column voor de krant. Ik neem ontslag en stel me kandidaat voor het gouverneurschap van Oregon.
Het is geen gemakkelijke beslissing. Toen iemand mijn collega William Safire vroeg of hij zijn column in The New York Times zou opgeven om minister van Buitenlandse Zaken te worden, antwoordde hij: “Waarom zou ik een stap terugzetten?”
Waarom doe ik dit dus? Voor ik het uitleg, wil ik enkele lessen meegeven die ik in mijn loopbaan bij de krant heb geleerd.
Les 1: zij aan zij met het ergste van de mensheid vind je ook het beste. De genocide in Darfoer heeft mij getekend. Het was een verschrikking. In Darfoer kon je het kwaad in de lucht ruiken. Maar naast de monsters vond ik ook altijd helden.
Er waren tieners die met pijl en boog hun dorp verdedigden tegen milities met automatische wapens. Er waren hulpverleners, meestal plaatselijke mensen, die hun leven waagden om anderen te redden. En er waren gewone Soedanezen, zoals Suad Ahmed, een vrouw van 25 die ik in een stoffig vluchtelingenkamp ontmoette.
Ze was samen met Halima, haar zusje van tien, hout aan het sprokkelen toen ze ruiters van de janjaweed, een moordende militie, zag naderen. “Ren voor je leven”, riep ze tegen haar zusje. “Vlucht!”
Haar zusje ontsnapte maar Suad werd brutaal verkracht. Suad vond zichzelf geen heldin. Ze zei dat zelf vluchten waarschijnlijk weinig had uitgehaald. Ze zei dat de ontsnapping van haar zusje het de moeite waard maakte.
Zelfs in een landschap van boosaardigheid zijn de meest gedenkwaardige mensen niet de Himmlers en de Eichmanns maar de Anne Franks en de Raoul Wallenbergs – en de Suad Ahmeds – die hun goedheid tegenover het kwaad plaatsen. Zij waren altijd een bron van hoop en inspiratie.
Les 2: we weten in grote lijnen hoe we het leven in ons eigen land en in de wereld kunnen verbeteren. We missen alleen de politieke wil. We waarderen ze vaak niet, maar er gebeuren veel goede dingen. Denk hier even over na: heel de geschiedenis lang bereikte de helft van de kinderen de volwassenheid niet. Nu is dat maar 4 procent. Zelfs in het recente verleden, tot aan de Covid-19-pandemie, ontsnapten elk jaar 170.000 mensen uit de extreme armoede. Nog eens 325.000 mensen kregen dagelijks elektriciteit. Ongeveer 200.000 mensen kregen toegang tot schoon drinkwater. De pandemie heeft de ontwikkelingswereld zwaar getroffen, maar het grotere patroon van de historische vooruitgang houdt stand en zal dat blijven doen, als we de geleerde lessen toepassen en de inspanningen in de strijd tegen de klimaatverandering verdubbelen.
Les 3: talent is universeel, kansen zijn dat niet. De opmerkelijkste arts die ik ooit heb gekend, had niet aan Harvard gestudeerd. Ze had zelfs geen enkele formele medische opleiding. Maar Mamitu Gashe, een ongeletterde vrouw uit Ethiopië, leed aan een rectovaginale fistel en moest lang in het ziekenhuis worden behandeld. Terwijl ze daar was, begon ze te helpen.
De overwerkte artsen beseften dat ze buitengewoon verstandig en bekwaam was en begonnen haar meer verantwoordelijkheden te geven. Uiteindelijk begon ze zelf fistels te opereren en na verloop van tijd werd ze een van de beste chirurgen in die specialiteit ter wereld. Maar natuurlijk zijn er heel veel andere Mamitu’s, even buitengewoon, even bekwaam, die nooit hun kans krijgen.
Enkele jaren geleden hoorde ik over een jongen van zeven uit Nigeria die met zijn ouders in een daklozencentrum woonde en die het schaakkampioenschap van de staat New York in zijn leeftijdsgroep had gewonnen. Ik schreef over hen. Het resultaat was ongelooflijk: het gezin kreeg meer dan 250.000 dollar in schenkingen, een auto, gratis rechtshulp en huisvesting, beurzen voor privéscholen voor Tani, werkaanbiedingen voor zijn ouders.
Het vervolg was nog mooier: de Aduwemi’s aanvaardden de woning maar stortten het geld in een stichting om andere dakloze immigranten te helpen. En Tani bleef naar zijn openbare school gaan, uit dankbaarheid omdat hij gratis bij de schaakclub had gemogen.
Tani is nu elf en maakt nog altijd vorderingen. Hij heeft het Noord-Amerikaanse schaakkampioenschap in zijn leeftijdscategorie gewonnen en is schaakmeester met een score van 2.262 in de US Chess Federation.
Maar schaakkampioenschappen winnen is geen schaalbare manier om een dak boven je hoofd te krijgen. De verbazende gulheid van de reacties op Tani’s succes geeft een warm gevoel, maar wat we echt nodig hebben is een gul overheidsbeleid. Ook kinderen die geen schaakwonder zijn hebben recht op een woning.
We hebben ons snelwegennet niet met de opbrengst van tombola’s of liefdadigheidsacties gefinancierd maar met grote overheidsinvesteringen. Die investeringen hebben we ook nodig om systemische oplossingen te bieden voor het falen van het onderwijs en voor de armoede.
Niet cynisch over democratie
Hier in Amerika doen we vaak cynisch over politiek en het idee dat democratische leiders veel verschil zouden maken. Maar ik heb jarenlang betogers voor de democratie gevolgd in Polen, Oekraïne, China, Zuid-Korea en Mongolië en iets van hun idealisme is op mij overgeslagen. Zij waren niet cynisch over de democratie, ze hadden er hun leven voor veil. Hun moed maakt mij nog verdrietiger wanneer ik zie hoe mensen hier onze democratische instellingen ondermijnen. En hij inspireert mij om meer te willen doen voor de democratie in Amerika.
Daarom neem ik nu afscheid van mijn droombaan.
Ik heb vaak over de problemen van Yamhill geschreven, de stad in Oregon waar ik ben opgegroeid en waar ik van houd. Yamhill worstelt met het verlies van goede banen voor de arbeiders en met de komst van crystal meth. Als kind nam ik elke dag de bus naar de lagere en later de middelbare school van Yamhill. Vandaag is meer dan een kwart van mijn vrienden in die bus gestorven aan drugs of alcohol of door zelfmoord – de dood van de wanhoop.
De politiek heeft hen in de steek gelaten. Het onderwijs heeft hen in de steek gelaten. De gezondheidszorg heeft hen in de steek gelaten. En ik heb dat ook gedaan. Ik was die jongen op de bus die beurzen won, naar een goede universiteit kon en later vertrok om aan de andere kant van de wereld genocides te verslaan.
Ik ben trots dat ik wantoestanden in de wereld heb aangeklaagd. Maar het maakte mij telkens ziek om van humanitaire crisissen in het buitenland thuis te komen en daar ook ellende te zien. Elke twee weken sterven meer Amerikanen aan drugs, alcohol en zelfmoord dan in twintig jaar oorlog in Irak en Afghanistan. Dit is een pandemie waarover de media te weinig berichten en die onze leiders te weinig bestrijden.
Dat alles hield me al bezig toen de covidpandemie het nog erger maakte. Vroeg in de pandemie herviel een vriendin in haar drugsverslaving. In het jaar dat volgde werd ze dakloos en deed ze zeventien keer een overdosis. Ik vrees het ergste voor haar en haar kind.
Ik houd van mijn werk als journalist, maar ook van mijn staat. Ik wil niet langer aan de zijlijn staan, omdat het me pijn doet wat mijn klasgenoten hebben doorstaan en omdat de tijd rijp lijkt om een oplossing voor de problemen te zoeken in plaats van erover te schrijven.
Ik hoop ook andere mensen te overtuigen dat de politiek een manier kan zijn om verantwoordelijkheid op te nemen voor de gemeenschap waar je van houdt en voor een land dat beter kan. Ook al betekent het dat je afscheid neemt van een baan die je dierbaar is.
Vaarwel, lezers!