ColumnBregje Hofstede
Hoeveel jaren zal ik nog afmeten aan het stapelen van hout in de garage? Nu al maakt de geur me verdrietig, onrustig
Auteur Lize Spit en haar Nederlandse collega Bregje Hofstede, allebei °1988, vertellen beurtelings over hun leven. Vandaag: Bregje Hofstede.
Elke dag loop ik langs een oude aanhangwagen die aan de rand van het dorp onder een boom staat. Tenminste, dat dacht ik. Pas net zag ik dat hij helemaal niet onder een boom staat, maar dat er een boom dwars door de carrosserie heen groeit. Een kar beweegt, een boom staat stil, zou je denken, maar op een zeker moment kantelen de wetten van snelheid.
En die boom gaat rap, er zijn momenten in het jaar waarop je dat plots kunt zien. Elke dag is het blad verder verkleurd; vlekkerig neemt het oranje-rood het over van het groen, de randen die al droog zijn, krullen om. Vorige week nog was het dertig graden, met overal stof en zon; en nu ineens: mist, de geur van mos, de kleuren die aan de bomen rijpen.
We denken aan de winter.
De eerste keer dat de boer zijn pick-up met drie kuub hout leegstortte op onze stoep, stonden we te glunderen. Zoiets pittoresk! Winter is coming. Alsof we de 19de eeuw naspeelden.
Nu is de stapel nog groter dan eerst. Ik heb zin om een selfie met de berg blokken op Insta te plaatsen, met de tekst: ‘Eindelijk een goede bos hout voor de deur.’ Maar dat heb ik al een keer gedaan, vorig jaar of het jaar daarvoor, ik weet het al niet meer.
De eerste keer dat het hout kwam, was ik zwanger. De tweede keer wilde de baby niet stoppen met huilen en bond ik haar in een doek op mijn rug om toch te kunnen stapelen. De derde keer ben ik vergeten. Eén is nieuw, bij twee vergelijk je, bij drie begint de herhaling.
Dit wordt onze vierde winter, enkel gemarkeerd door de gestegen prijzen. Ik loop een paar uur af en aan naar de garage. Jaar vijf? Jaar zes? Hoeveel jaren zal ik nog afmeten aan het stapelen van hout? Nu al maakt de geur ervan me verdrietig, onrustig.
Bij ons thuis hing er altijd een gedicht van Willem Hussem op de muur, de plakletters recht op het behang aangebracht: Al dat hout / bij de haard / voor één vuur / warmte vergt / jaren groei.
Omdat het huis, waar mijn ouders nog steeds wonen, dit jaar wordt gestript en geïsoleerd, moest het behang weg. Een van mijn zusjes, wetend hoe moeilijk mijn moeder verandering vindt, redde de poëtische behangstrip van het afval en liet hem inlijsten. Zo kan mijn moeder straks het gedicht op dezelfde plek terughangen, en kunnen de jaren in elkaar blijven overvloeien met dezelfde ondertiteling.
Ik vond het een mooi idee van mijn zusje; een indirecte lofzang op het jaar in jaar uit stabiel gebleven huishouden waarin zij en ik opgroeiden, gekoesterd, stevig op één plek. Nu ik zelf een kind heb, besef ik pas hoe knap dat is: te leven als de stam die jaarringen verzamelt en niet als het blad dat steeds vernieuwd wordt. Of: de boom te zijn, en niet de kar.
Ik droomde ervan: dat er een boom dwars door me heen groeide, omdat ik al zo lang niet meer had bewogen.
’s Avonds, als ik mijn dochter in bed stop in haar kamer boven de garage, is de lucht er zoet van zaagsel en hars.