Levenseinde
Hoe verder na de zaak-Poppe? Stil voortdoen of levenseinde open bespreken?
Marc Cosyns is huisarts in een wijkgezondheidscentrum en praktijkassistent aan de UGent. Hij trad op als getuige, met inzage van het dossier, in de zaak-Poppe.
"Als ik niets doe, slaap ik niet omdat ik die uitgemergelde patiënt hoor kreunen in mijn droom. Als ik ingrijp, schiet ik wakker in angst, door de politie opgepakt of in een brandende hel gegooid."
"Als ik die dosis morfine van de dokter moest toedienen, wist ik dat hij ging sterven. Was ik dan een soort moordenaar? Of mocht ik blij zijn hem toch te kunnen afhelpen van zijn onnoemelijk lijden, waar ik dagelijks mee geconfronteerd werd en zo machteloos tegenover stond?"
"Soms wou ik zelf iets ondernemen, maar dat durfde ik ten slotte niet. Sommigen van mijn collega's deden dat wel. Ik verschafte hen de morfine, maar sinds de controle op de morfinevoorraad lukte dat moeilijker. Een luchtembool veroorzaken via het infuus was het alternatief. Het veroorzaakte een snelle dood, waar patiënten niets van voelden. We wisten dat van de medische fouten bij infuusgebruik, die we stil moesten houden. Dan was de patiënt zogezegd gestorven aan een fatale bloedklonter."
Het zijn fragmenten uit diepte-interviews, getuigenissen en bekende verhalen uit het werkveld eindelevenszorg.
Barmhartige stervenshulp
De verpleger-diaken uit Wevelgem was niet de eerste en zal niet de laatste zijn die vanuit zijn functie in de zorg patiënten op ‘stiekeme' manier hielp. Het zal gebeuren zolang de therapeutische hardnekkigheid blijft bestaan, de palliatieve zorgcultuur onvoldoende aanwezig is en er wettelijke onduidelijkheid over euthanasie blijft. Maar de ‘diaken des doods' (DM 2/2) moest tot meerdere glorie van het ziekenhuis, het bisdom en de openbaar aanklager hangen. ‘Ad maiorem Dei gloriam', zoals er boven het hoofd van de voorzitter hangt in de oude kapel waar het assisenhof zetelt.
Nochtans kwam levensbeëindiging zonder verzoek, ook ‘barmhartige stervenshulp' genoemd, voor in 3,2 procent van de overlijdens in 1998, volgens het eerste kwantitatieve surveyonderzoek bij artsen. 69 procent van die artsen schoof de uitvoering door naar verpleegkundigen. Na de wetgeving inzake patiëntenrechten, palliatieve zorg en euthanasie van 2002 is dat nog altijd respectievelijk 1,7 en 52 procent.
De advocaten van het betrokken ziekenhuis in Menen beweerden dat er palliatieve zorg en inspraak van de patiënt waren, en na 2002 ook euthanasie. Nochtans startte er pas in 2001 een Palliatief Support Team, als een van de laatste in Vlaanderen. Euthanasie werd er openbaar gemaakt in 2015, na een negatief rapport van de Vlaamse patiëntenvereniging. Anno 2018 zijn de euthanasiemogelijkheden er beperkt en worden palliatieve zorg en sedatie als alternatieven vooruitgeschoven in plaats van geïntegreerd.
Als dit assisenproces ergens maatschappelijk zinvol kan zijn, is het niet om van de verpleger een zondebok en een ordinaire seriemoordenaar te maken. Het kan wel een kans zijn om onze ethische zorg en wetgeving rond sterven en dood grondig te evalueren. Om te reflecteren over wat de 'ars moriendi', 'the art of dying' begin 21ste eeuw kan betekenen.
Gedoogbeleid
Daarom pleit ik voor een gedoogbeleid voor alle beslissingen over het levenseinde en manieren van sterven. Met transparante registratie en onderzoek om blinde vlekken te ontdekken en grijze zones zoals barmhartige stervenshulp, palliatieve sedatie en psychiatrische euthanasie te verduidelijken en te plaatsen.
Dan zal het waarschijnlijk niet meer nodig zijn om patiënten op diakense manier aan hun einde te helpen, om bij zorgverleners die hulp vragen het beroepsgeheim te doorbreken en onnodige assisenzaken aan te spannen.
Om de woorden van Socrates te parafraseren: "Het niet onderzochte leven is niet waard om te leven.” Het niet onderzochte sterven, is niet waard om te sterven!