Opinie
Hoe politiek übercynisme het Brussels museumproject vergiftigt
Rolf Quaghebeur is directeur van de Brusselse kunstenorganisatie ARGOS Centre for Art and Media.
Niet alleen Brussel maar het hele land heeft baat bij een groot, internationaal, zichtbaar en nieuw museum voor hedendaagse kunst ('Ophef over kunstkolonisatie', DM 8/3). Daarover is iedereen hier in de hoofdstad het eens. De voormalige Citroën-site lijkt de geknipte plek om dit Kanal-project onderdak te bieden: het is een iconisch gebouw, omringd door een hoop cultuurinstellingen zoals het Kaaitheater, Argos, de KVS, het Théâtre National, De Centrale. De site is een boogscheut verwijderd van het toeristische centrum, in een divers en ondergewaardeerd deel van de stad.
Alle ingrediënten zijn aanwezig om een museum uit de grond te stampen dat in België zijn gelijke niet kent en waarvoor men ons in het buitenland zou benijden.
Kanal is een verhaal vol potentieel.
Boertig optreden
Toen de sector in maart 2017 werd uitgenodigd voor een eerste voorstelling van de plannen en de lancering van de architectuurwedstrijd was de spanning in de zaal te snijden. Na de promopraatjes van Yves Goldstein (afgevaardigd bestuurder van Kanal, van PS-signatuur) en Rudi Vervoort (minister-president Brussels Gewest), het open doekje voor Serge Lasvignes, de grote baas van Pompidou, groeide de scepsis in de zaal voelbaar. Vragen over het waarom van deze Franse partner of over artistieke of sociale visie werden op een bijna agressieve manier de kop ingedrukt en weggewuifd met machtsargumenten.
Dat men ondertussen de hele cultuursector aan het beledigen was door steeds nadrukkelijker aan te voeren dat men de expertise wel in Parijs moest gaan zoeken omdat het in Brussel op dat vlak "un brol de merde"(dixit Goldstein) is, was blijkbaar minder belangrijk.
Die ondiplomatische, zeg maar gerust boertige aanpak, speelt tot op vandaag een rol in het ontbreken van een draagvlak voor de huidige plannen. Het is een belangrijke reden waarom de komst van Pompidou zo collectief wordt afgewezen.
Er is meer. Enkele weken geleden organiseerde het Brussels Kunstoverleg een gesprek met Yves Goldstein over de evolutie van de plannen. Wat een dialoog moest worden, eindigde in een defensieve monoloog. Niet alleen bleek zijn manifest gebrek aan kennis van het dossier en het culturele veld, maar vooral ook dat – als er al sprake is van een visie – deze compleet achterhaald is.
Goldstein stelt het voor alsof een grootschalige ontwikkeling van de site automatisch de buurt zal doen opleven, alsof een museum met een topcollectie hedendaagse en moderne kunst in een mum van tijd de sociale cohesie zal versterken en de stad leefbaarder zal maken. Gelooft de afgevaardigd bestuurder die sprookjes zelf? Je zou denken dat men na het mislukken van het Eurostadion en shoppingcenter Neo ambitieuze en megalomane projecten voortaan anders zou aanpakken en dat er bottom-up in plaats van top-down zou worden gedacht. De ontgoocheling, kwaadheid en frustratie van de kant van de Brusselse sector waren hoor- en zichtbaar.
De onwil om te luisteren, incompetentie en slechte communicatie van Yves Goldstein stuiten tegen de borst. De man sprak zichzelf voortdurend tegen. "Ja, er is openheid", "er zal overleg zijn" en "alles kan", klonk het. Maar de artistieke lijn, die wordt uitgewerkt in Parijs en bepaald door een besloten mannenclubje onder leiding van Bernard Blistène, de hoofdconservator van Pompidou.
Het Centre Pompidou in Parijs werd opgericht om de frustraties van mei 68 te kanaliseren. Vandaag is de instelling allang niet meer die van de jaren 70: financieel is het een problematische onderneming, zitjes in de raad van bestuur gaan naar de hoogstbiedende en als open, grootstedelijk forum werd het op zijn zachtst gezegd slachtoffer van het eigen succes.
Samenwerking
Als Goldstein en kompanen vinden dat ze een sociaal en verbindend verhaal brengen omdat Kanal niet alleen zorgt voor werkgelegenheid in Parijs maar ook hier werkplekken in horeca en toerisme zal scheppen voor jongeren met een migratieachtergrond; als jongeren van diverse komaf alleen worden gezien in een context van publiekswerking of om muntthee aan te dragen; als er geen zinvolle reactie komt op de repliek van programmator Nedjma Hadj dat het misschien tijd is om de programmering niet meer exclusief over te laten aan blanke mannen van middelbare leeftijd; als het ultieme argument is dat er nergens anders in België werk van Donald Judd of Robert Rauschenberg te zien zal zijn; sorry maar dan kun je onmogelijk volhouden dat je werkt aan een groot museum van de 21ste eeuw voor Brussel en België.
Wie dit verhaal van Kanal wil redden en er een écht iconische en verbindende plek van wil maken, moet terug naar de tekentafel. En Yves Goldstein en de zijnen vervangen door een meer diverse ploeg met de nodige competenties.
Klinkt dat te streng? Toen Goldstein de vraag kreeg of het op termijn toch denkbaar is dat de federale topcollectie hedendaagse kunst (die opgeslagen is in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten op de Kunstberg) toch naar Kanal zou komen, antwoordde hij doodleuk dat hij, na vijftien jaar op politieke kabinetten, niet meer gelooft dat een samenwerking tussen verschillende beleidsniveaus mogelijk is in ons land.
Of hoe een Brusselse PS’er objectief bondgenoot kan worden van de Antwerpse burgemeester. Brussel verdient beter dan grenzeloos politiek cynisme.