ColumnLize Spit
Het verbaasde me hoe banaal de diefstal verlopen zou zijn, als ik deze niet had verstoord
Auteur Lize Spit en haar Nederlandse collega Bregje Hofstede, allebei °1988, vertellen beurtelings over hun leven. Deze week: Lize Spit.
Op een donderdagavond stappen ze in Mechelen op de trein. Ik herken ze inmiddels aan hun ogen. Ze lopen vaak per twee of drie, maar nooit gezellig samen, zijn onopvallend netjes of sportief gekleed, met hun schichtige blik zoeken ze geen oogcontact of zitplaats maar een momentum, ze scannen het bagagerek op onbewaakte tassen, trekken met hun nerveuze passage een unheimisch slijmspoor door de wagon.
Let op je rugzak, gebaar ik aan R.
In Vilvoorde, de volgende halte, stapt het drietal af. Twee van hen treuzelen in het gangpad ter hoogte van een piekjeskapsel dat net boven de stoelen uitsteekt. Er wordt gecommuniceerd zonder woorden, toeslaan of vertrekken, ze vertrekken, maar komen terug, vertrekken toch, ik houd ze strak in het oog. Het piekjeshaar, zie ik wanneer we wat later in Brussel-Zuid afstappen, is dat van een slapende man die zijn telefoon losjes in de hand geklemd houdt.
Meermaals kruisten dieven mijn bezittingen afgelopen jaren. Een keer had ik door dat ik werd omsingeld, maar was mijn portefeuille al weg. Een andere keer stalen ze alles van waarde uit de kelder. Een nog andere keer gebeurde het aan mijn voordeur, mijn muziek stopte plots en pas een paar seconden later begreep ik dat mijn telefoon van mijn oortjes was afgetrokken. Dieven zijn de kwaadaardige antagonisten, de spoken waarvoor ik, zodra ik de deur uitstap, altijd op mijn hoede ben. Hoe vaker ze komen spoken, hoe alerter ik word.
Deze winter betrapte ik er een. Toen ik op de hoek van mijn straat mijn telefoon pakte, stootte ik in mijn jaszak op een geniepige, vreemde hand die bezig was hetzelfde te doen. Het verbaasde me hoe weinig spectaculair en banaal de diefstal verlopen zou zijn, als ik deze niet had verstoord. De man die ik confronteerde, ontkende eerst, maar haalde daarna grijnzend zijn schouders op; zo van: wie niet waagt, niet wint; en liep door, in zijn grijze joggingpak en op witte sneakers. Een tijdlang was ik vooral op mijn hoede voor hém, ook al kon ik me later zijn gezicht niet precies herinneren.
Twee weken geleden sloegen dieven opnieuw toe; ze drongen ons gebouw binnen, forceerden de deur van de bovenburen, haalden de flat overhoop, stalen laptops. De dagen daarna schrok ik ervan hoe alert ik voortdurend was, ik werd wakker van het minste geluid, draaide de deur altijd op dubbel slot, voelde mijn hartslag verhogen bij elke passant die te dichtbij kwam. Dat is de macht van de dief: hij verslaat je in een duel dat hij eenzijdig met je is aangegaan, en als beloning mag hij de eerste dagen en weken na de roof iedereen en overal zijn. Het duurt maanden voor je hem weer naar de werkelijke dreiging van één verdwaalde ziel in grijs joggingpak hebt weten terug te brengen.