ColumnAnn De Craemer
Het overschot aan tijd staart ons elke dag in het gezicht
Elke dinsdag en donderdag schrijft Ann De Craemer over de kleine en grote dingen des levens die haar beroeren.
Ik droomde, dat ik langzaam leefde… / langzamer dan de oudste steen. / Het was verschrikkelijk: om mij heen / schoot alles op, schokte of beefde, /wat stil lijkt.
Tijdens de coronacrisis denk ik vaak aan bovenstaande verzen uit het gedicht ‘Tijd’ van M. Vasalis (1909-1998). Al weken zijn we ertoe gedwongen langzamer te leven. Hoe langer de lockdown duurt, hoe lastiger het voor velen wordt om dat levensritme aan te houden. Ik heb eerder op deze plek en tegen mensen uit mijn omgeving gezegd om het rustiger aan te doen. Om lege plekken te creëren in de agenda. Om, wanneer de weekends keer op keer volgeboekt zijn, daar niet over te klagen maar het tij gewoon te keren.
Zelfgekozen langzaamheid is echter iets anders dan de opgelegde langzaamheid die we nu doormaken. Tussen vrije wil en dwang is er een groot verschil – een psychologisch verschil waarvan ik elke dag vrees dat veel mensen eraan onderdoor zullen gaan. Niet meer kunnen buitenkomen en het gevoel hebben dat de dagen eindeloos duren zijn symptomen die ik zelf ondervond tijdens mijn depressie. Ik ben bang voor het grote aantal mensen voor wie een depressie het zeer tastbare gevolg van de coronacrisis zal zijn.
Waar we het volgens mij het lastigst mee hebben, is het overschot aan tijd dat ons elke dag in het gezicht staart, en het gevoel die tijd niet meer nuttig te kunnen invullen. Dat vreet aan de ziel.
En weer grijp ik terug naar de poëzie van Vasalis: Ik ben een oceaan van wachten, / waterdun omhuld door ’t ogenblik. / Zuigende eb van het gemoed, / dat de minuten trekt en dat de vloed / diep in zijn duisternis bereidt. / Er is geen tijd. / Of is er niets dan tijd?