ColumnJeroen Maris
Het is me opgevallen: The Cure heeft prachtige mannen in het publiek
Jeroen Maris is journalist.
“Vroeger was ik een echte Robert”, zegt de man die na me op het morsige treintoilet mag. We hebben nog een eind te gaan, want niets in dit land, niets in dit leven likt meer tijd naar binnen dan de laatste rit van de S1 van Antwerpen naar Brussel. Behalve dan het omroepen van de haltes, misschien.
Wat de man bedoelt: vroeger dwong hij voor een concert van The Cure zijn haar in papperige plukken. Hij deed eyeliner op, mascara, en net voor het afscheid van de spiegel nog wat zwart op het hart - al die dingen die je op Robert Smith doen gelijken. Nu rekent zijn haar in millimeters, grijzen zijn slapen, grijnzen zijn ogen.
Het is me opgevallen, een uur geleden, toen ik op het middenplein van de concerthal stond: The Cure heeft nu prachtige mannen in het publiek. Ze zijn rijzig en sterk, ze zien er gevaarlijk uit, maar ze kunnen ‘Charlotte Sometimes’ alleen met de ogen dicht verdragen. Tedere hooligans zijn het, mannen van wie je een oplawaai verwacht maar een lift naar huis krijgt. Hoe je uit spiermassa kunt bestaan, uit grove kaken en brede schouders, en hoe je toch kunt schrikken wanneer Robert Smith vertelt over het meisje dat niet meer zoenen wil.
Ze zijn niet ontsnapt aan de hypotheek, aan de eerste scheiding, aan stervende ouders, aan huilen om iets kleins dat hun dochter ’s nachts in haar slaap heeft gemurmeld. Maar ze zijn wel soeverein recht blijven staan. En ze lijken nog altijd op Robert Smith: oud worden met hielspoor is moediger dan jong sterven als een blozende Trojaan.
“Eppegem”, zucht een man door de intercom van de S1. Nog één blik bier tot Schaarbeek. Twee, wanneer het echt niet goed met me gaat, en ik overweeg om brieven vol met spijt te schrijven.
Zo’n man had ik kunnen worden, zo’n echte Robert, maar je kiest het natuurlijk niet zelf.