ColumnMark Elchardus
Het is een politiek misverstand dat progressieve en linkse partijen de natuurlijke bondgenoot zijn van de ‘migranten’
Mark Elchardus is emeritus professor sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Zijn bijdrage verschijnt tweewekelijks.
‘Brothers in Arms’, wapenbroeders, Mark Knopfler en Dire Straits... ik krijg dat liedje niet meer uit mijn hoofd sinds ik getuige was van het moedige en succesrijke verzet van mijn moslimburen. Ze kregen ze op de knieën, die groenen die mijn stad ontwrichten. “Through these fields of destruction... you did not desert me, my brothers in arms.” Je liet me niet in de steek toen zij mijn stad tot stilstand brachten en die baldadigheid schaamteloos, het mes in de wonde draaiend, omschreven als een ‘Good Move’, een goeie zet. Hoe arrogant kun je worden? Na hun moedige weerstand kregen mijn wapenbroeders zelfs het verwijt dat zij eigenlijk te dom zijn om te leven in het Brussel dat de groenen voor ogen staat.
Was dat verzet het keerpunt? Is dit het begin van het einde van het misverstand dat progressieve en linkse partijen de natuurlijke bondgenoot zijn van de zogeheten ‘migranten’?
Het bezigen van dat woord ‘migrant’ is niet snugger als het gaat om mensen die hier al een paar generaties leven. Het gaat hoofdzakelijk om mensen waarvan de identiteit en de levenshouding sterk getekend worden door hun geloof. Daarom is het in menig opzicht juister en ook respectvoller hen te omschrijven als moslims. Door een samenloop van omstandigheden kwamen veel moslims electoraal terecht bij linkse en progressieve partijen. Hoe dat gebeurde is een lang verhaal.
Verworpenen der aarde
Eind jaren zestig begonnen marxistisch geïnspireerde sociologen druk te schrijven over het ‘embourgeoisement’, de verburgerlijking van de arbeiders. Arbeiders hielden op trouw te zijn aan linkse partijen en gingen ook al eens rechts en zelfs radicaal-rechts stemmen. Weldra heerste in linkse kringen de overtuiging dat men voor de revolutie en zelfs voor electorale steun niet meer bij die verburgerlijkte, consumptieverslaafde arbeiders moest aankloppen. Die liepen gewoon de verkeerde kant van de geschiedenis op, dolgedraaid door tabloids, commerciële televisie en shoppingmalls. Daarom werd de hoop gesteld in de gettobewoners, de landarbeiders in de Derde Wereld, kortom in de verworpenen der aarde.
Eind jaren tachtig van de vorige eeuw kwam dan de massamigratie op gang. Ter linkerzijde meenden velen de verworpenen der aarde te zien arriveren; een nieuwe revolutionaire voorhoede bereikte onze oevers. Zij zou het door embourgeoisement uitgedunde linkse electoraat aanvullen en vernieuwen. Pleidooien voor een strakker migratiebeleid werden daarom meteen gecounterd met de nogal existentialistische stelling dat we allemaal vreemdelingen zijn. “Nous sommes tous des étrangers” werd gescandeerd en breed op spandoeken uitgesmeerd. De massamigratie zou er inderdaad toe leiden dat velen zich ontheemd voelen, vreemd in eigen land. De spanning die daaruit voortvloeit en zich ter rechterzijde van het politieke spectrum uitte, droeg dan weer bij tot de idee dat de migranten en hun kinderen niets te zoeken hebben bij rechtse partijen en een bijzondere affiniteit hebben met linkse en progressieve partijen. Met een combinatie van bijstand, multiculturaliteit en opengrenzenbeleid probeerden die laatsten de nieuwe bevolkingsgroepen in hun electoraat te verankeren.
Ondernemers
Dat het om een politiek misverstand gaat, wordt nu geleidelijk aan duidelijk. Naarmate de nieuwe bevolkingsgroep het hoofd recht, zien we haar ook scherper. En inderdaad, zij omvat segmenten die, zoals we van links horen, eeuwig slachtoffer zijn. En andere segmenten die, zoals we van rechts horen, berusten in bijstand. Wat echter opvalt, is het grote segment naarstige ondernemers. Mensen die er nog voor gaan. Onvermoeibaar worden nieuwe zaken opgestart, groente- en fruitwinkels, banketbakkers, restaurantjes, schoonheidssalons, cybercafés, bandenwinkels, schoonmaakbedrijven... Die gaan niet zelden weer overkop. Het pand ligt er dan desolaat bij, maar vooraleer spinnenwebben zich in de lege etalage kunnen vormen, wordt er weer getimmerd en geschilderd en opnieuw begonnen. Het gaat hier duidelijk om mensen die nog in vooruitgang geloven. Zij hebben ook nog heldere criteria om hun persoonlijke vooruitgang aan af te meten en dat is, zo stel ik vast in mijn buurt, zelden een bakfiets, wel een nieuwe, blinkende auto of een verhuis naar de Rand.
Zij zijn ook ethisch behoudsgezind. Euthanasie, abortus, zelfs homoseksualiteit liggen moeilijk bij hen. Transgenderen beschouwen zij niet als de superlatief van beschaving. Met die houding hebben ze overigens op korte tijd de sociologische kaart van het land hertekend. Vroeger was ‘den buiten’ gelovig en ethisch conservatief. Nu zijn het de grotere steden die zich onderscheiden door een hogere proportie gelovigen en ethisch conservatieven.
De politieke bestemming van die mensen ligt geenszins in progressieve partijen, zoveel is inmiddels duidelijk. Wel in partijen die op ethisch vlak conservatief of toch minstens terughoudend zijn, die kleine ondernemers steunen, begrip hebben voor mensen die materieel vooruit willen, en die het belastinggeld zuinig besteden en zeker niet aanwenden om het leven van de mensen moeilijker te maken. Dat soort partijen sluit veel beter aan bij de eigenheid van de moslimbevolking zoals die vorm krijgt naarmate zij beter geïntegreerd, meer geëmancipeerd, zelfverzekerder is. Die eigenheid vertoont, ironisch genoeg, nogal wat gelijkenissen met wat progressieven zo vaak spottend hebben omschreven als het rurale, achterlijke conservatisme van de Vlaming.