ColumnMohamed Ouaamari
Het heeft 29 jaar geduurd alvorens ik een positieve ervaring had met de politie
Mohamed Ouaamari is auteur van Groetjes uit Vlaanderen. Zijn column verschijnt tweewekelijks.
Het was donker toen we vorige zomer enkele uren voor de toen nog exclusief Antwerpse avondklok met het licht van de zaklamp van onze telefoons schenen tussen de bosjes. Ik was samen met mijn vrouw op zoek naar onze huiskat Fristi, die tijdens een moordende hittegolf uit pure wanhoop drie verdiepingen naar beneden sprong uit ons snikhete appartement en op zoek ging naar verkoeling.
We kregen die avond hulp van enkele hangjongeren die van ’s ochtends tot ’s avonds laat postvatten aan de overkant van de kerk in onze straat. Zij hadden een kat de bosjes zien inlopen en meldden zich als vrijwilliger voor de jacht op de ontsnapte huiskat. Het leek wel een grootscheepse zoekactie in het groene gedeelte rond de kerk. De oudste van het gezelschap stuurde zijn vrienden aan. Er werden groepjes gevormd die zich verspreidden over verschillende delen van de tuin. We hielden elkaar op de hoogte via een WhatsApp-groep waarin een van de jongens mij had toegevoegd.
Plots zagen we blauwe zwaailichten de muren van de huizen oplichten. Een combi van de politie reed de straat binnen, zette zich met een bruuske beweging op het trottoir en liet de zwaailichten aan staan, waardoor de nieuwsgierige hoofden van enkele buren door het raam staken. “Shit, de flikken”, zeiden we bijna in koor. Er overviel mij hetzelfde angstig gevoel als wanneer je door een metaaldetector wandelt op de luchthaven. Je weet dat je niets verdachts in je zakken hebt, maar toch voel je dat brandend gevoel om betrapt te worden.
Twee jonge en potige agenten stapten op ons af terwijl hun grote handen inhaakten in het bovenste deel van hun steekvrije vest. Ons zoekteam verzamelde zich rond de twee agenten.
“Wat zijn jullie aan het doen? Zijn jullie iets kwijt?”, vroeg een van de agenten rustig.
Ik antwoordde dat we op zoek waren naar Fristi en toonde hem een affiche die hij aannam en toonde aan zijn collega die glimlachte.
“We kregen een oproep van een bezorgde buurvrouw die zei dat een groepje verdachte personen op zoek was naar drugs in de struiken. Is dat het enige licht dat jullie bij hebben?” De agenten haalden beiden hun zaklampen boven en richtten een krachtige lichtstraal op de bosjes. “We kunnen even helpen zoeken.” Waarop de agenten zich bij het zoekteam voegden. Zonder enig succes die avond. Fristi bleef nog vijf dagen spoorloos tot we haar vonden in de kelder van de kerk. Eind goed, al goed.
“Dit was mijn eerste ervaring ooit met de politie waarbij ik niet behandeld werd alsof ik een geseinde crimineel of terrorist was”, zei ik achteraf tegen mijn vrouw.
Ik vond het raar dat ik een correcte en hoffelijke houding van de politie als een privilege ervoer. Alsof deze twee agenten, die hun taak naar behoren uitvoerden, een uitzonderlijke heldendaad verrichten die met een medaille beloond zou worden op het balkon van het Schoon Verdiep.
Het heeft 29 jaar geduurd alvorens ik een positieve ervaring had met de politie. Ik moest hier al vaak aan denken bij actuele gebeurtenissen waaruit blijkt dat het nog steeds niet voor iedereen evident is om normaal behandeld te worden door de arm der wet.