ColumnDe megastad
Gezocht: woning in Tokio met groen uitzicht en een normaal toilet
Metropolen bieden een groeiend deel van de wereldbevolking onderdak. Hoe houden de mensen het daar leefbaar? Correspondenten doen wekelijks verslag vanuit hun eigen megastad. Deze week: Anoma van der Veere in Tokio.
Het is eindelijk zover. Het proefschrift is ingeleverd en daarmee is mijn grootste taak in Osaka voldaan. Tijd om naar Tokio te verhuizen. De Japanse hoofdstad is de megastad onder de megasteden, dus er is keuze genoeg, denk ik hardop terwijl ik online de kaart van de stad afstruin.
Na een treinrit van zo’n 800 kilometer krijg ik bij de eerste makelaar veertig velletjes papier in mijn handen gedrukt. “Eerst moeten we kijken welke huizen het beste bij je passen”, zegt een jongeman vriendelijk, terwijl een jonge vrouw met een kopje thee komt aanzetten: het signaal dat je nog wel even blijft zitten. Het makelaarskantoor is niet groter dan de gemiddelde studentenkamer, en er zitten tien mensen op elkaar gepropt die constant aan het tikken en bellen zijn. In de grootste stad ter wereld kun je maar beter geen last hebben van claustrofobie.
Mijn energie ebt weg terwijl ik het ene huis na het andere huis afwijs. Huizen met hurktoiletten zijn niet voor mij gemaakt, en een woon- en slaapkamer met twee ramen van een paar centimeter hoog en breed gaan me gegarandeerd een winterdepressie bezorgen. Uiteindelijk blijven twee papiertjes over en de makelaar pakt ze snel uit mijn handen. Hij moet de eigenaars bellen om te checken of we vandaag langs mogen komen. “Prima”, zegt de eerste zonder aarzeling. De tweede is wat minder makkelijk: “Uit welk deel van het buitenland komt hij? Nederland? Waar is dat?” Zodra hij het woordje Europa hoort, is hij plotseling een stuk vriendelijker, maar hij laat wel direct weten dat de huisverzekering voor buitenlanders drie keer zo hoog is. Ik bedank voor het aanbod.
Eenmaal aangekomen bij het enige huis dat is overgebleven, trekt de makelaar de deur open en geeft me een paar glibberige slippers waarop ik door het huis moet wiebelen. Het appartementje beschikt over een normaal toilet en ramen die naar het zuiden staan voor veel zonlicht. Ik krijg hoop, tot ik de deur naar het balkon opentrek en tegen een wolkenkrabber aankijk. Die zijn alleen mooi op een afstandje.
Ik moet weer bedanken en vlucht snel naar de volgende makelaar. Die brengt me direct naar een bezichtiging. Eenmaal aangekomen krijg ik weer onnodig veel papier toegereikt met daarop huurprijzen en kleine plattegrondjes. Ze heeft in ieder geval van tevoren al gecheckt welke huizen bij mij passen, dus ik ben dankbaar.
Het eerste huis dat we bezoeken is gebouwd boven een druk restaurant en zodra ik het raam opentrek, stinkt de kamer naar pasta carbonara. Het uitzicht vanuit de woonkamer is een vastgeroeste brandladder. Inmiddels is de moed mij in de schoenen gezakt. Voordat we het volgende huis bezoeken, houd ik crisisoverleg met de makelaar. Ze kijkt verrast op als ik haar vertel waar ik naar zoek. “Japanners kijken iets anders naar huizen”, krijg ik te horen.
We besluiten nog een poging te wagen. Het huis staat wel op een heuvel, zie ik op het kleine plattegrondje. Goed voor de beenspieren. We parkeren de auto om de hoek bij een supermarkt die tot laat ’s avonds open is, een goed teken. Langs een rijtje kleine tempels lopen we richting een appartementencomplex van drie verdiepingen. Zodra we de kamer inlopen, begrijp ik meteen dat ik mijn plekje in Tokio heb gevonden. Uitzicht op een klein parkje vanuit ramen op het zuiden en een toilet waar ik niet met mijn knieën in mijn nek hoef te zitten. Tijd om de verhuizer te bellen.