ColumnHilde Van Mieghem
Er zat niets anders op dan de cadeautjes voor mijn jarige kleindochter Gloria aan haar voordeur af te zetten
Hilde Van Mieghem heeft het druk, maar neemt de tijd voor een gloedvolle blik achter de schermen van haar leven.
Blijkbaar hebben mijn handen en het hersencentrum waar taal woont onderling afgesproken om deze column te schrijven, buiten mijn weten om. Mijn ‘weten’ is namelijk enkel bezig met wat er aan nieuws te vergaren valt over het vervloekte virus dat ons allen een lesje leert. Gelukkig trekken mijn vingers hun plan.
Niet iedereen schijnt van die les iets op te steken, als ik sommige politici bezig hoor, de fuivende mensen zie en die krankzinnige raid op wc-papier. Wat een beschamend circus.
Nadat mijn kinderen me ongerust hadden gemaakt, dat ik niet meer zou wegraken uit Italië, kreeg ik – na overleg met artsen daar, en artsen hier – een keurig formulier van i carabinieri waarmee ik moeiteloos het land uitkon. Dat een Italiaanse arts me zei dat het niet uitmaakte of ik nu daar zat of hier, joeg me pas echt angst aan. Ze hebben het nog niet door bij jullie, voegde hij er moedeloos aan toe.
Mijn huisarts beaamde dat en beval me bovendien om onder geen enkel beding mijn kinderen en kleindochter op te zoeken omdat ik niet zo lang geleden een zware longontsteking heb gehad die me – afgezien van mijn leeftijd – extra kwetsbaar maakt. Hij vond het zelfs nodig om mijn dochters op te bellen om dat ook aan hen duidelijk te maken. Hoe lief is dat?
Onderweg op verlaten snelwegen zag ik hoe de natuur bruiste van de levensenergie: fluogroene lenteblaadjes overal, vrolijke kersenbloesems, schaterende tulpenbomen, vlinders en vogels.
De aarde bloesemt erop los, het virus zet de mens schaakmat.
Er zat niets anders op dan de cadeautjes voor mijn jarige kleindochter Gloria aan haar voordeur af te zetten en naar huis te rijden zonder knuffels en kussen, even zwaaien aan het raam, meer was er niet bij. Het verjaardagsfeestje dat ze in hun kleine familiekringetje gingen vieren, kon ik volgen via Skype.
De kleine Glorissima was door het dolle heen toen ze het pakje openscheurde en er twee prinsessenjurken tevoorschijn kwamen. Haar gezichtje glom van vreugde en haar ogen flonkerden als diamanten! “Oooooh!”, riep ze, “een Frozen-jurk” en “Oooooh, een Assepoester-baljurk!” Heel even zag ik enkel haar enorme zoenmond op het scherm, ze overlaadde me met virtuele kusjes en riep blij: “Jij bent de fee, jij toverde mij een baljurk. Dibbediedabbediedoe!”
Mijn gedachten dwaalden af naar de verhalen die ik in Italië hoorde over mensen die in een ziekenhuisgang lagen te sterven. Helemaal alleen. Afhankelijk van de goodwill van verpleegsters of dokters die hen met hun smartphones nog de kans gaven om toch tenminste virtueel afscheid te nemen.
Hoeveel zijn er met dat laatste beeld op hun netvlies – uitgelaten kleinkinderen met daarachter hun huilende ouders – naar de eeuwige jachtvelden vertrokken?
“Moemiefee kijk dan!”, riep Gloria. “Ik ga naar het bal, ik ben Assepoester.” “En”, ging ze ernstig verder, “liefste Moemiefee, ik beloof je, als de klok twaalf uur slaat, ben ik weer thuis.”
Ze wierp me een laatste handkus toe en danste het beeld uit.