ColumnHugo Camps
Er ontstaat iets van een collectief in stadsbioscopen. In grote bioscoopzalen komen we daar niet aan toe
Dissidentie mag ook. Onder die vlag vaart Hugo Camps op donderdag.
Mijn eerste bioscoop was een groezelig achterafzaaltje in een café. Er werd gerookt en gedronken en er waren frisco’s. Met zo’n ijsje durfde je als puber niet de straat op, maar in de cinema kon het wel. Er was trouwens geen popcorn in die tijd.
De cinema was de standplaats van het erotisch ontwaken. Eerste meisje, eerste kus, handje vasthouden. Ik heb nooit iemand gezien die wild onder de rokken ging, terwijl je daar weleens aan dacht. Maar je durfde niet.
Het tijdperk van het pluche moest nog uitbreken – er stonden alleen houten stoeltjes, niet bevorderlijk voor het aarzelende liefdesspel. Anders dan cinefielen gingen jongens en meisjes naar de cinema voor de onderduik. Even flikflooien met het meisje dat niet gezien mocht worden. Idem dito voor jongens.
Het onderscheid tussen amusement of kunst bestond niet. Je keek naar alles, naar een western met John Wayne en naar een zedenschets van Michelangelo Antonioni. Bewegend beeld maakte al gelukkig.
De kleine cinema’s zijn niet ten onder gegaan aan het gigantisme van moderne bioscopen, die het monopolie hadden van luxe en filmkrakers. In de kleine, eerder afgebladderde zaaltjes werd vooral cult gedraaid. Of een oude Charlie Chaplin. Meer dan wat gepruttel tegen de amusementsindustrie was het niet.
Nu lees ik dat kleine cinema’s weer vollopen (DM 17/12).De zogenaamde stadsbioscopen herleven. Zowel voor de gewone man in de straat die van mainstreamfilms houdt als voor de cinefiel die Il Postino wil zien. Het gaat meer om de locatie dan om het cinematografische aanbod: lekker dichtbij, intieme zaaltjes, urbanistische romantiek. De film zit in een packagedeal van een avondje aperitieven en uiteten.
Het succes van de ‘arthouses’ ligt in hun nabijheid. Je moet er niet de stad voor uit naar megazalen waar de sfeer geheel onpersoonlijk is. In stadsbioscopen wordt de film ingebed door een schare gelijkgestemden. Er ontstaat iets van een collectief. In grote bioscoopzalen komen we daar niet aan toe. Elke goede film is een uitnodiging tot napraten, maar in grote cinemacomplexen ontbreekt daarvoor de juiste setting.
Kleine cinema’s zijn een nieuw publiek aan het veroveren. Het kan leiden tot minder spectaculaire producties en meer intimistische films. Vandaag gaan we niet meer naar de cinema voor het stiekeme handje van het meisje.
Schlagerzangers willen tegenwoordig allemaal in een voetbalstadion optreden. Ze zoeken de massa. Het is een puur commerciële move, want de massa voegt niets toe aan de schoonheid van een lied. Zoals ze ook niets toevoegt aan de geladenheid van een film. Ik weet ook wel dat je de Rolling Stones niet in een parochiezaal kunt opbergen, maar een theatertour zou een ander soort extase losweken. Over het doorleefde gezicht van Keith Richards vallen dan plooien van grimmige nostalgie.
Kunst dubbelop.