ColumnDagboek
Er glimt iets op mijn huid dat mensen afstoot maar dieren aantrekt
“Laat de kier op een deur”, zegt Polly, zes. Het was haar verspreking, maar ook haar idee om het zinnetje voortaan bij het slapengaan te laten bestaan. Ik vind het goed. Taal is van zichzelf mooi, maar pas prachtig zodra je er een heel klein beetje je eigen zin mee doet.
Ik heb de kier op een deur gelaten en kijk nu stil uit het keukenraam. M’n ogen kennen de neurose, het vaste tracé dat ze moeten volgen: de tuin van de onderburen, daarachter de spoorbedding waarin elk uur een trein de stad uit stottert, daarachter het gebouw met de toren en de groene koepel.
Daar woonde ik, maar nu niet meer. Polly nog wel. De tijd van mijn dochter wordt in reepjes geknipt – tussen hier en daar zitten drie minuten steppen of vier minuten stappen.
Vorige zomer heb ik er weer even geleefd. Polly had reisplannen, maar ook een jong katertje waarvoor gezorgd moest worden. Op het terras – het stille bierbuikje van het gebouw met de toren en de groene koepel, te klein voor twee en te groot voor één – had ik vroeger zitten snikken, boos op zelfs de geur van de kamers. Maar nu voelde ik alleen maar vrede.
Jos – zij koos de naam, Polly krijgt al haar liefde nog in één lettergreep – sloot vriendschap met mij. Ik plooide me naar hem, niets was moeilijk, ’s nachts ademden we samen in het stapelbed van mijn dochter. Er glimt iets op mijn huid dat mensen afstoot maar dieren aantrekt.
Winter, ik kreeg telefoon. Tranen skieden ver mijn ogen uit. Jos was acht maanden geworden. Dat hadden een aangeboren afwijking en een ingedutte dierenarts beslist.
“Jos is...” Ik kreeg het juiste woord niet opgehikt, maar een kalme, behulpzame hand reisde naar mijn schouder. “Gestorven, papa?” Zes is te jong voor groot verdriet, maar oud genoeg om wild huilen te begrijpen.
Ik laat de kier op een deur, en weer moet ik eraan denken: het is onrechtvaardig dat een mens negen levens heeft, en een kat maar één.
Jeroen Maris