ColumnLize Spit
Elke Oostendenaar heeft een stukje van de knal ingeslikt
Auteur Lize Spit en haar Nederlandse collega Bregje Hofstede, allebei °1988, vertellen beurtelings over hun leven. Vandaag: Lize Spit.
Wanneer de ontploffing plaatsvindt zit ik op de tandartsstoel. Met koude lucht bestookt de tandarts mijn glazuur om te achterhalen welke zenuw precies blootligt, terwijl verderop een luchtdrukgolf ramen, balkons, garagepoorten wegblaast.
R. stuurt me een foto vanuit onze studio op de veertiende etage: de rookpluim die beneden over Oostende hangt, een diepgrijze wolk boven het lappendeken van donkeroranje daken. Het moet een grote knal geweest zijn, de elektriciteit in de hele buurt is uitgevallen, pas ergens in de namiddag slaat die weer aan, dat merken we aan de piepjes van de microgolfoven die aankondigt dat hij weer meedoet, dat de klok opnieuw moet worden ingesteld.
N., met wie ik diezelfde dag nog had afgesproken, woont in het verlengde van de Ooststraat en kwam net haar huis uit, ze zag de explosie gebeuren. Ze praat snel en opgefokt, alsof ze een klein stuk van de knal heeft ingeslikt, die nu binnenin haar lichaam rondstuitert, daar nog in kracht moet afnemen. Ze mag haar huis niet in, het ligt binnen de ingestelde perimeter.
Elke Oostendenaar heeft een stukje van de knal ingeslikt, zo lijkt het. Je ziet het aan de gesprekken die voor de spiegel bij de kapsalon worden gevoerd, de apotheker die achter zijn toonbank staat te bellen, de heren die zich op straat verzamelen – alleen de hondjes, met hun korte pootjes en met naïeve kwispelstaart, zijn van geen rampenplan op de hoogte.
Dat samenhorigheidsgevoel wanneer de omvang van de ramp nog niet helemaal bekend is, dat je je aan anderen optrekt voor stukjes informatie; van alle passanten op straat weet je dat het ook door hun hoofden spookt. De laatste tijd zijn we eraan gewend geraakt, te weten wat de ander bezighoudt, eerst corona, en nu de energieprijzen en oorlog; deze ontploffing is een crisissituatie in crisistijd.
’s Anderendaags, wanneer de perimeter is opgeheven, gaan R. en ik naar de plek kijken, onze opwinding onderdrukkend, om niet als ramptoeristen te worden aangezien. Enkele journalisten zitten een broodje te eten achter het rood-witte politielint, de camera’s gericht op het stuk weg dat is afgezet. Er zijn enkele huizen gespaard gebleven, maar de meeste leden veel schade, een halve gevel is weggeblazen, stukken dak zijn verdwenen, ramen gebarsten, hele structuren ontzet. Doordat er camera’s staan heeft de getroffen zone iets weg van het decor van een oorlogsfilm. Je verwacht een legerofficier in uniform die zijn tekst oefent.
’s Avonds eten R. en ik in de studio een opwarmmaal, met uitzicht op de donkere stad. Er is kermis, verspreid over alle pleinen. Er wordt gekrijst, de omliggende gevels kleuren blauw, rood, paars – in mijn ooghoeken altijd zwaailichten.