Column
Een vrouw die twee weken lang haar haar niet mag wassen, dat is me wat
Auteur en freelancejournalist Marnix Peeters (°1965) schrijft vanop zijn berg in de Oostkantons. Zijn nieuwe roman Kijk niet zo konijntje ligt nu in de boekhandel.
Mijn vrouw was laatst aan het hoofd geopereerd – niets ernstigs, een cyste op een haarwortel – en mocht twee weken lang, tot de draadjes eruit mochten, haar haar niet wassen. Je denkt: als het dat maar is, maar een vrouw die twee weken lang haar haar niet mag wassen, dat is me wat.
Om zich voor de schande te behoeden, droeg ze een hoofddoek, waardoor ze op een moslimvrouw leek. Dat had allerlei gevolgen, die zich al dan niet in haar hoofd afspeelden. Zo liet op haar eerste ochtend als moslima de buschauffeur haar staan (wij waren voor de operatie naar Antwerpen gekomen). Ook lachten andere moslimmeisjes nu naar haar, had ze de indruk. En in een café waar wij een pintje waren gaan drinken, had de man aan de bingokast kwaad naar haar staan kijken.
Het is natuurlijk allemaal maar de vraag, zei ik. Ik kom ook wel eens boertige buschauffeurs tegen, en glimlachende moslimmeisjes en kwaaie bingospelers.
En er bestaat zoiets als the eye of the beholder, zei mijn vrouw. Maar er bestaan ook racisten. Het was in elk geval, hoe besluiteloos ook, een interessant experiment.
Op de laatste dag ervan kocht zij in het Kruidvat voor zestig euro haarverzorgingsproducten om vervolgens een uur lang de douche niet uit te komen. In een wolk van Schwarzkopf reden wij terug naar onze berg.
De stad wordt almaar hardvochtiger en brutaler, zei ik. Aan elk kruispunt word je als fietser bijna van je sokken gereden door roodrijders. Gisteren riep er zelfs zo eentje iets lelijks uit zijn autoraampje, nadat hij had moeten uitwijken toen ik door het groen fietste. Het is bijna apengedrag.
Misschien valt het je harder op doordat je minder en minder in de stad komt, zei mijn vrouw. Als je weinig met de auto rijdt, lijkt het wegverkeer ook elke keer meer op een jungle.
Misschien zijn de mensen in paniek, zei ik. Voelen ze dat de wereld gaat veranderen, dat hun rijk bedreigd wordt en dat er niets aan te doen is, en worden ze daardoor bang en ruw. Gaan ze met hun armen om hun gelijk zitten: afblijven!
Ik kom er niet aan, lachte mijn vrouw.
Van mij mogen ze het houden, zei ik.
Nadat ik de haard had aangemaakt, las ik voort in Something Fishy, een romantische komedie vol luchtige misverstanden en handige toevalligheden van P.G. Wodehouse, een schrijver van wie ik nooit genoeg krijg. Mijn vrouw zat in de zetel dromerig met haar vingers door haar haar te gaan.
Ik denk dat die bingoman echt kwaad was, zei ze. Ik denk dat hij vindt dat ze hem en zijn bingokast met rust moeten laten, met hun armoede en hun hoop op een beter leven. Lekker bingo spelen, heel de dag. De veertiende van de maand alle geld op. En dan gaan bijvragen. Omdat we er recht op hebben. Omdat we er aan de IJzer hard genoeg voor gevochten hebben. Sufkop.
Vooral niet kwaad terug worden, zei ik.