OpinieMark Deweerdt
‘Een minister kan niet meer, en in elk geval niet meer volledig en niet meer alleen, politiek verantwoordelijk worden gehouden’
Mark Deweerdt is voormalig journalist en kabinetsmedewerker van Yves Leterme, Kris Peeters, Herman Van Rompuy en Geert Bourgeois.
Volgens Vlaams Parlementslid Maurits Vande Reyde (Open Vld) ‘lijkt niemand nog te weten wat politieke verantwoordelijkheid juist inhoudt’ (DM 31/3). Daarom roept hij zijn collega’s op om, samen met alle partijen en academici, ‘de contouren’ ervan uit te schrijven. Vier kanttekeningen bij een terechte oproep.
1. De grondwet, voor die van de federale regering, en het bijzonder decreet over de Vlaamse Instellingen, voor die van de Vlaamse regering, zijn duidelijk: ministers zijn verantwoordelijk tegenover het parlement. ‘Verantwoordelijk’ is afgeleid van ‘antwoord’. Verantwoordelijk zijn betekent: antwoord geven op vragen – en dus niet per se ontslag nemen zoals al te vaak wordt gezegd of geschreven. Tegenover de volksvertegenwoordiging moeten ministers verantwoording afleggen voor en dus uitleggen wat de overheid gedaan heeft of verzuimd heeft te doen en waarom, en wat de overheid van plan is te doen of niet te doen en waarom. In dat kader hebben de parlementsleden vragenrecht, interpellatierecht en recht van onderzoek, en kunnen ze de aanwezigheid van een minister vorderen.
2. Wanneer het Vlaams Parlement vindt dat een minister niet op bevredigende wijze verantwoording aflegt, kan het zijn vertrouwen opzeggen en hem dwingen ontslag te nemen. De Kamer van Volksvertegenwoordigers kan enkel de hele federale regering het vertrouwen ontzeggen, niet een individuele minister.
3. Niets belet, maar ook niets verplicht een minister uit eigen beweging op te stappen wanneer hij van oordeel is dat hij in zijn ambtsuitoefening tekortschiet. Dat daar geen leidraad voor bestaat, zoals Vande Reyde schrijft, klopt niet. Ten tijde van het ontslag van Louis Tobback wegens de zaak-Adamu formuleerde de regering-Dehaene op 25 september 1998 als richtsnoer voor vrijwillig ontslag: wanneer een persoonlijke fout werd begaan; wanneer de minister meent dat hij niet meer in de mogelijkheid is zijn ambt in goede voorwaarden uit te oefenen; wanneer het ontslag nodig is voor de voortzetting van het beleid.
4. Volgens de rechtsleer is een minister niet alleen voor zijn eigen beleid en handelen verantwoordelijk, maar ook voor de handel en wandel van het ministerie waaraan hij leiding geeft. Tot het begin van de 20ste eeuw, toen het overheidsingrijpen niet zo uitgebreid was als vandaag, was die opvatting te verdedigen. Het ambtelijke apparaat was beperkt van omvang, met een strakke hiërarchie een strikte discipline. Zijn taak ging niet verder dan het uitvoeren van wat haarfijn in wetten en besluiten was geregeld. Met de opkomst en groei van de verzorgingsstaat is dat systeem beginnen te schuiven. De overheid ging in steeds meer domeinen van de samenleving actiever en intensiever optreden. Het aantal overheidstaken nam toe, de ministeries dijden uit. De lijnen tussen de minister en de ambtenaren werden langer, de afstand tussen het principe van de verantwoordelijkheid van de minister en de realiteit van het doen en laten in zijn ministerie groter.
Geen ‘ministeries’ meer
Het ministerie van de 19de en een groot deel van 20ste eeuw bestaat niet meer. Met de federale Copernicushervorming (1999) en het Vlaamse project Beter Bestuurlijk Beleid (2000-2005) is zelfs de benaming ‘ministerie’ verdwenen. Op federaal niveau zijn er nu FOD’s (federale overheidsdiensten) en POD’s (programmatorische overheidsdiensten).
Het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is vervangen door tien beleidsdomeinen, bestaande uit een departement en één of meer agentschappen. Het departement staat, onder het gezag van de minister, in voor beleidsvoorbereiding en -ondersteuning. Agentschappen vervullen beleidsuitvoerende taken en hebben een grote(re) mate van autonomie. In de decreten heten ze niet zonder reden ‘verzelfstandigde agentschappen’ en in het Charter politiek-ambtelijke samenwerking (2009), met afspraken tussen de Vlaamse regering en haar administratie, staat: ‘De minister organiseert via zijn kabinet de aansturing en de opvolging van de beleidsuitvoering door middel van een sturing op hoofdlijnen op afstand. (…) De beleidsuitvoering en de toepassing van de gekozen middelen zijn de taak van de administratie’.
Dat alles maakt dat, zeker op het Vlaamse beleidsniveau, het concept ‘politieke verantwoordelijkheid’ aan herijking toe is. Voor de beleidsbepaling (bijvoorbeeld: het vaststellen van de criteria voor de erkenning van een crèche en de regels voor de controle daarop) is de minister en alleen de minister verantwoordelijk. Tot de beleidsbepaling behoort de beleidsvoorbereiding en -ondersteuning door het departement dat hij aanstuurt.
Voor de beleidsuitvoering (bijvoorbeeld: de erkenning van crèches op basis van de vastgestelde criteria en de controle daarop) kan een minister niet meer, en in elk geval niet meer volledig en niet meer alleen, politiek verantwoordelijk worden gehouden. Afhankelijk van hun beleidsvrijheid, moet de verantwoordelijkheid ten dele of volledig bij de verzelfstandigde agentschappen en hun leidend ambtenaren worden gelegd. Ook zij moeten verantwoording (kunnen) afleggen aan het Vlaams Parlement. In welke vorm dat het best gebeurt, valt te bekijken bij het uitschrijven van ‘de contouren van wat politieke verantwoordelijkheid juist inhoudt’.