De schaduwcoachFrederik De Backer
Eén keer heb ik op een groot veld gespeeld, in geleend schoeisel. Het talent zat er niet bij
Frederik De Backer ziet wat u niet ziet tijdens het EK. Vandaag: de verweerde schoonheid van voetbal.
Weinig activiteiten ter opvulling van dit aardse bestaan doordringen mij van meer walging dan het bekijken van voetbal op tv. Dit lijkt misschien raar voor iemand die net vijftig wedstrijden in dertig dagen heeft ondergaan, maar die calvarietocht ondernam ik omdat ik er columns over mocht schrijven. Schrijven, nog iets waaraan ik een gloeiende hekel heb.
Je doet het voor dat publiek. Je stelt je kwetsbaar op met je lollige woordjes en je leestekentjes in de hoop dat iemand erom lacht, ook al krijg je geen tand te zien omdat je alweer een volgende wedstrijd zit te verbijten. Het had de heren voetballers gesierd mochten ze de afgelopen maand ook enig oog voor hun publiek hebben gehad.
Ik heb bij momenten tussen mijn vingers door zitten gluren naar wat zich zoal op dat scherm ontvouwde. En maar krasselen, íéder land, ongenadig. Als op klompen. Anderhalf, soms wel twee uur lang, en dan die welhaast onvermijdelijke strafschoppen er nog achter aan. ’t Is dat we tweeduizend jaar geleden al zo iemand hebben gehad, want in mij is ook één en ander gestorven voor de zonden van een hoop nationaliteiten.
Wat een verschil met vroeger, toen ik met plezier voor iedere bal de knieën had geschaafd op de meedogenloos ruwe stenen van het buurtschooltje. Waar het bloed langs tientallen schenen de sokken tegemoet liep, en zeventig kinderen op evenveel vierkante meter de ene wereldmatch na de andere afleverden. Nergens is voetbal mooier dan in kinderogen.
Op een keer mocht ik George Weah zijn. Wist ik veel wie dat was, maar Karel zei dat hij goed was en Karel had een gemene dribbel voor een zevenjarige, dus had hij gelijk – als ik mezelf vandaag in de spiegel zie, heeft hij dat overigens nog steeds.
Eén keer heb ik op een groot veld gespeeld, in geleend schoeisel. Het talent zat er niet bij. Ik was geen jongen voor het gras; ik hield van de zaal naast de zwemkom. Twee man koos, de rest op één lijn. Wit tegen kleur met vliegende keepers. En dan een uur lang puin ruimen en ballen inleveren bij wie beter was. Kleine doeltjes, een truitje met jouw naam op. Zulk zweet stonk niet.
Ik heb twee keer met plezier mijn enkelligamenten gescheurd en zou het zo opnieuw doen voor elke speelminuut die eraan voorafging. Ik struikelde de eerste melktand uit mijn mond op een koer in Okegem. Hij zat door mijn lip heen. Ik was drie en weet nog precies hoe ik me voelde toen ik na school zat te wachten op mijn moeder, alleen op een vensterbank links tegen de muur van de verlaten speelplaats. Mijn eerste voetbalherinnering. Vijf jaar heb ik rondgelopen met een gat in mijn gebit.
Het was het waard.
Zoals alles ontnemen de jaren ook het voetbal iedere schoonheid. Maar je kijkt. En je schrijft. In de hoop dat iemand enige schoonheid in je gekrassel ziet.