Column
Een directe lijn trekken van een verlamde arm naar WO I: daar is iets gemakzuchtigs aan
Anaïs Van Ertvelde is historica en podcaster bij Vuile Lakens. Elke twee weken schrijft ze over lichamen, seks, macht, kwetsbaarheid en verzet. Samen met Heleen Debruyne publiceerde ze Vuile lakens - een hedendaagse visie op seksualiteit.
Ik ben wel eens vergeleken met Kaiser Wilhelm II. Dat is niet meteen flatterend, ik weet het. Het ligt niet aan mijn voorkeur voor puntmutsuniformen. Voor zover ik weet heb ik geen wereldbranden aangestoken – toch geen al te grote. Veel mensen weten nu eenmaal dat de Kaiser een handicap had, dan dringen de vergelijkingen zich blijkbaar op.
Hoewel ik nooit veel aandacht besteed heb aan de man, was ik me vaag bewust van zijn verlamde arm. Net zoals ik ergens weet dat Roosevelt een rolstoel gebruikte. Al probeerde hij krampachtig om er niet mee gespot te worden, uit angst voor welk beeld hij bij de Amerikaanse kiezer zou oproepen.
Het staat me ook bij dat Israëlisch minister Moshe Dayan blind was aan één oog. Al is die informatie vooral blijven hangen omdat mijn moeder als kind een knuffelbeer had met de naam Moshe. Het beest was ergens in de jaren 60 een zwart kraaloogje kwijtgespeeld.
Nee, Wilhelm was zelden in mijn gedachten, tot ik aan studenten het vak geschiedenis van Europa moest doceren. Gewapend met een stapel documentaires over de Eerste Wereldoorlog zette ik mij aan de lesvoorbereidingen. Het viel meteen op: stuk voor stuk hadden ze maar een handvol woorden over voor de Kaiser: die kwaaie mof was kreupel en stortte ter compensatie Europa in de vernieling. Zo reductionistisch en trefzeker gaat de analyse. Echt.
“Ik heb het eens opgezocht in een medisch handboek. Het heet Erbse paralyse”, hoor ik in een aflevering van In Europa. “Erbse, dat is de dokter die het ontdekt heeft, en paralyse, nou, dat is verlamming. Een van de bijverschijnselen daarvan is gewoon dat iemand zich ontzettend wil bewijzen en ontzettend veel aandacht vraagt.”
Nu heet wat de laatste Duitse keizer had Erbse parese, niet Erbse paralyse, en is aandachttrekkerij geen rechtstreeks gevolg van een fysieke aandoening. Laat staan een officieel bijverschijnsel dat in een medisch handboek staat. Niet dat ik Wilhelm wil verdedigen of dat iemand met een handicap geen gevaarlijke oorlogsstoker kan zijn. Uiteraard kan dat. Het Britse politieke tijdschrift New Statesman vulde enkele jaren terug een reeks met ‘de gevaarlijkste gehandicapten uit de geschiedenis’. Een lijstje waarop naast Wilhelm II onder anderen Goebbels stond.
Dat een verlamde arm een impact – positief, negatief, in allerlei tinten grijs – op iemands psychologische ontwikkeling heeft, staat buiten kijf. Maar er is iets gemakzuchtigs aan de manier waarop er een directe lijn getrokken wordt van een verlamde arm naar WO I. Wat zegt het over onze blik op handicaps dat zelfs de anders zo fijnzinnige Geert Mak dit staaltje huis-tuin-en-keukenpsychologie laat passeren.
Mentale armoede hebben we, niet meer dan wat rudimentaire schetsen over hoe gehandicapte levens werken. Een onvolledig beeld ook, waarin alleen een verlamde arm bestaat. Was het echt die arm an sich die de kleine Kaiser in een dictatoriale aansteller veranderde? Of was het zijn moeder die het moeilijk vond om te gaan met een kind dat niet aan haar verwachtingen voldeed, de vrienden die meenden dat hij nooit zou kunnen paardrijden, de dokters die hazenkarkassen om zijn schouder bonden in de hoop hem in iets beters te transformeren? Was het de laag van maatschappelijke attitudes en medische praktijken rond zo’n arm? Die laag blijft veel te vaak onzichtbaar.