ColumnIt's Complicated
Deze ouwe sasa had tickets voor Paul McCartney. Hem zou ik desnoods blootsvoets gaan bekijken op de Siberische toendra
Partners in crime en in de liefde. Vincent Byloo maakt radio, Elke Neuville tv. Ze schrijven over alles wat hen beroert, in co-ouderschap: de ene week zij, de andere week hij.
Eerlijk? Ik ga ze niet missen, de festivals.
Dat zeg ik met alle consideratie voor de getroffen muzikanten, uiteraard. Stuk voor stuk armlastige types, dat weet iedereen die hen al heeft zien tooghangen in Le Coq of De Duifkens: ongewassen, gescheurde jeans van drie maten te klein en hun pinten betalend met gratis caféoptredens of, in het slechtste geval, hun lichaam.
Seizoensarbeiders zijn het, die des zomers de schulden afbetalen die hun platenfirma des winters heeft gemaakt om hun plaatje op Spotify te zetten. Ze zullen deze zomer vaker bij het OCMW staan dan op een podium. En dan zwijg ik nog over de roadies, de licht- en geluidstechnici en de onderaannemers van de toeleveranciers van de cateraars die door het venijnige virus ook allemaal gebroodroofd zijn.
Maar ik? Persoonlijk? Ik ga dat hele festivalseizoen niet missen.
Het klinkt misschien raar voor iemand die is opgegroeid op een steenworp van de wei waar Herman Schueremans zijn jaarlijkse tuinfeest houdt. Lang voor ik de festivalgerechtigde leeftijd bereikte, drongen zijn muzikale gasten al door tot diep in mijn slaapkamer. Als de wind een beetje meezat kon ik Nick Cave & The Bad Seeds horen alsof ze op ónze pelouse stonden. En als Iggy Pop backstage tegen een boom piste, stroomde het bij wijze van spreken tot in onze hof. Spreekt voor zich dat ik, eenmaal tot de jaren van verstand gekomen en de poppen ingeruild voor cd’s van Nirvana en The Smashing Pumpkins, niet snel genoeg zélf op die wei kon staan.
Onvergetelijke tijden. R.E.M. dat ‘Fall On Me’ speelde, terwijl de regen met bakken uit de hemel viel. Naar de kortstgerokte lijven loeren tijdens Basement Jaxx. Het mooiste meisje van de klas dat in de roezige deining van The Chemical Brothers met haar mond op de mijne viel – en in september natuurlijk van krommenaas gebaarde, maar passons. Glorieuze dagen waren het, hoe dan ook.
Doch twintig jaar en een veelvoud aan festivalbandjes later hoeven ze niet meer zo, die muzikale massaevenementen.
Om te beginnen zijn ze een aanslag op je huishoudbudget. Je bent voor zo’n vierdaagse algauw een half maandloon kwijt en dan heb je nog niet eens gegeten of gedronken. Een uitgavenpost die ik na drie maanden lockdown ongaarne tegemoet zie, nu alleen al de waterfactuur na vijf vaatwasbeurten per dag onze solvabiliteit heeft weggevaagd. En al helemaal in ruil voor wakke frieten, slappe pizzapunten en loempia’s die tijdens de vórige editie al over tijd waren.
Ach, ben ik een ouwe sasa geworden die te veel gesteld is geraakt op luxe en comfort? Welzeker, en bovendien al lang niet lenig genoeg meer om urenlang in kleermakerszit de tijd te doden tussen plassen bier en braaksel. En wie heeft het nog niet meegemaakt: als tijdens dat ene magische concert dan toch een warme gloed door je leden trekt, van je onderrug naar je kuiten en weer terug, blijkt er gewoon een Hollander zijn blaas te legen op je onderbeen. Als ik luidruchtige Hollanders wil zien wildplassen, ga ik wel iets drinken op de Groenplaats.
Dat allemaal gezegd zijnde: had de pandemische ploert er niet anders over beslist, ik stond dit weekend wel degelijk aan te schuiven op een Vlaams-Brabantse wei. Deze ouwe sasa had tickets voor Paul McCartney. En ja, dat steekt. Hem zou ik desnoods blootsvoets gaan bekijken op de Siberische toendra. In kleermakerszit. Omringd door zatte Hollanders. En met bedorven loempia’s als enige leeftocht.
Eerlijk? Ik ga ze nog missen, de festivals.
Vincent Byloo