ColumnJean-Paul Mulders
De vrouw kijkt naar mij zoals je kijkt naar slordig uitgesmeerde uitwerpselen
Jean-Paul Mulders onderzoekt alles wat u bij de hersenkwabben kan grijpen.
Het is nog vroeg op de dag, maar er ligt al iets doodgeredens op de weg naar school. De graad van doodgeredenheid is dusdanig dat je niet meer kunt zien wat het doodgeredene bij leven was. Een kat of een eekhoorn waarschijnlijk. Voor een oeros of mammoet zijn de stoffelijke resten iets te klein uitgevallen.
We zitten in de auto. Mijn dochter vraagt of ze een muntje met citroensmaak mag nemen uit een blikje dat frisheid belooft. “Soms heb je een smaak in je mond waar je wel blij mee bent”, zegt ze. “Het is jammer om die dan met een andere smaak te verpesten.” Ze heeft een patent op uitspraken die mij doen glimlachen, zelfs als ik slecht heb geslapen en de wereld mijn rug op kan.
Ik laat een vrouw oversteken op het zebrapad. Ze kijkt naar mij zoals je kijkt naar slordig uitgesmeerde uitwerpselen. Op de radio brengt de nieuwslezer een moderne versie van de plagen van Egypte. Het OCMW in de hoofdstad krijgt drie keer zoveel hulpaanvragen als anders en ergens te lande hebben activisten een illegaal bos aangeplant. Een beschuldigde in het terreurproces klaagt dan weer dat hij weinig respect krijgt. Ik denk aan het slachtoffer dat ik zag op televisie. Ergens las ik: ‘Kerstlichten deden bommen ontploffen’, wat kan tellen qua sarcasme.
We stoppen voor fietsers en voetgangers die ijlings naar ergens onderweg zijn. “Wij strijken voor u”, zegt mijn dochter out of the blue. Ze blijkt dat af te lezen van een ruit. “De eerste keer dat ik het zei, was mama dolenthousiast omdat ik dat kon lezen”, vertelt ze met een zweem van spijt. “De tweede keer besteedde ze er geen aandacht meer aan en keek ze gewoon voor zich uit.”
“Zo gaat dat in het leven”, antwoord ik: “De eerste keer dat je op het potje gaat, krijg je applaus. Maar daarna is je zindelijkheid vanzelfsprekend en moet je nieuwe kunstjes leren. Misschien maar goed ook: ik mag mij niet voorstellen dat iemand naast mij geestdriftig in zijn handen zou staan klappen, telkens als ik het toilet gebruik.”
Ik wijs haar op de Porsche met nummerplaat CAK die toevallig voor ons rijdt. Zij glimlacht en wij naderen haar school. Op de radio zeggen ze iets over wapens van de Bende van Nijvel in de zwaaikom van Ronquières. “Hoe kan een kom nu zwaaien?”, wil mijn dochter weten. Ik heb geen flauw idee. Steeds vaker blijf ik het antwoord op haar vragen schuldig.
Ik zet haar af en zwaai als zij de school binnenstapt door glazen schuifdeuren. De lucht klaart op boven de mensen en hun huizen.
Thuis googel ik het woord ‘zwaaikom’. Het blijkt niet spannender dan ‘een plaatselijke verbreding van een rivier, kanaal of gracht, waarin schepen die langer zijn dan de breedte van de vaart kunnen keren’.
Ik vraag mij nog af hoe een bos illegaal kan zijn.