Column
De rest van de klas was stil, het ging tussen mij en het meisje
Daan Heerma van Voss is een Nederlandse schrijver.
Een week lang reisde ik van stad naar stad, van school naar school. Om te vertellen over boeken, schrijven, lezen. Op de laatste school van mijn ronde had de docent zijn leerlingen, ongeveer dertien jaar oud, een verhaal van mij laten lezen, een absurdistisch verhaal waarin iemand uiteindelijk uit het raam springt om zijn vrouw te verrassen. Wat kan ik zeggen, ik ben een romanticus.
Ik verwachtte niet dat ze het verhaal begrepen, dat deed ik zelf nauwelijks. En toen stak een iel meisje haar vinger omhoog. Ze had geblondeerd haar, droeg veel mascara, en pumps met dikke zolen. Haar felle oogopslag maakte duidelijk dat ze slim was, slim en moedig.
Ze had haar bedenkingen bij het verhaal. Dat mocht, zei ik.
Ze vond het ‘ongepast’. ‘Ongeschikt’. Woorden die geen enkele leerling zou moeten gebruiken. Voor het eerst deze week viel ik helemaal stil.
“Mensen zouden er aanstoot aan kunnen nemen”, ging ze verder. “Ik ken hele ongelukkige mensen, die vaak nadenken over zelfmoord. Ze zouden beschermd moeten worden. Er zou een trigger warning op moeten staan.”
Ik vroeg haar of ze niet dacht dat dit een kwestie voor de schoolleiding was. Ze vond van niet. Schrijvers en kunstenaars moesten beseffen wat ze maakten, en gewone mensen moesten veilig zijn, ze mochten niet zomaar verrast worden met zoiets. Ik wist niet hoe te reageren. Enerzijds vertederde het me dat dit meisje mensen wilde beschermen. Anderzijds kon ik me niet verzoenen met de uitkomst van dat verlangen: dat bepaalde kunst ‘ongeschikt’ zou worden verklaard.
Bovendien, door wie dan, wie bepaalde of een kunstwerk wel of niet geschikt was?
Een groepje verstandige mensen, vond ze.
En wie zou dat groepje benoemen?
Dat wist ze niet.
De rest van de klas was stil, het ging tussen mij en het meisje. Ik vroeg haar hoe zij mijn verhaal zou hebben afgemaakt. Ze dacht even na en kwam toen met een merkwaardig zoetsappig einde dat veel weg had van ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’.
“Maar dan is het geen verhaal”, zei een klasgenoot. “Dat is toch saai!”
“Er moet wel spanning in”, zei een ander. “Er moet iets gebeuren.”
Het meisje kon geen ander einde verzinnen. Ik ook niet. Ik vroeg haar wat ze van haar school verwachtte. Ze verwachtte veiligheid, een veilige plek, waar ze niet gekwetst kon worden. Ik had haar graag willen omhelzen, maar goed, dat leek me onverstandig.
Ik vroeg om haar naam. Noah, met een h.
Ik haalde diep adem en besloot de waarheid te vertellen, mijn waarheid. “Noah met een h, ik wil ook een veilige plek waar ik niet gekwetst kan worden. Dat willen we allemaal. Maar die bestaat niet. Geloof me. Het beste waar je op kunt hopen is een plek waar ze je dat op een aardige manier leren, zodat je later veiligheid kunt vinden in momenten, in woorden van vrienden en geliefden, in gedachten, in gevoelens. Als je nooit geconfronteerd wordt met triggers, dan zul je nergens veiligheid kunnen vinden.”
Leerlingen fronsten hun wenkbrauwen, maar zij, Noah met een h, begreep me, al deed het pijn.
De bel ging, iedereen behalve Noah verliet het lokaal. Ze vroeg me of ze een alternatief einde mocht schrijven. Ik gaf haar mijn e-mailadres en zal op haar wachten, zelfs als dat nog jaren duurt.