OpinieJohan Depoortere
De etnische zuivering die in 1948 met de wapens werd uitgevoerd, krijgt nu in Jeruzalem een vervolg met juridische middelen
Johan Depoortere is voormalig VRT-journalist.
De berichtgeving over de rellen en het geweld in Jeruzalem en Gaza volgt een vast patroon: Palestijnen gooien met stenen, Israëlische politie en militairen – ‘ordetroepen’ genaamd – reageren met traangas, stinkend water en ‘rubberkogels’. Doden en gewonden. Hamas vuurt raketten af, Israël reageert met bombardementen op de dichtbewoonde woonwijken in Gaza: tientallen zwaargewonden, minstens zesentwintig doden, onder wie negen kinderen. De ‘rubberkogels’ zijn in werkelijkheid stalen kogels met een rubber omhulsel. Het gebruik ervan heeft de afgelopen jaren al tientallen jonge Palestijnen een oog gekost of blind gemaakt. Het taalgebruik van de berichtgeving verhult de werkelijkheid zoals Anja Meulenbelt het op haar Facebookpagina prangend beschrijft. Erger nog is dat de meeste berichtgeving in de fout gaat door een schrijnend ontbreken van context.
Door de verovering van het Oostelijke stadsdeel van Jeruzalem in de Zesdaagse Oorlog (1967) en de annexatie in 1980 wonen de 350.000 Palestijnse inwoners van de stad officieel binnen de grenzen van Israël. Hoewel ze dus in de ogen van de zionisten Israëlische staatsburgers zijn, hebben ze geen stemrecht voor de Knesseth, het parlement dat de wetten maakt die hun leven beheersen. Hun verplaatsingen naar de Westelijke Jordaanoever waar vrienden en familieleden wonen en naar het andere deel van de stad, het overwegend Joodse West-Jeruzalem, zijn aan strenge beperkingen onderworpen. Een apartheidssysteem van identiteitsbewijzen (groen of blauw) en nummerplaten houdt de Palestijnen zoveel mogelijk verdeeld en maakt het de Israëli’s makkelijker de bewegingen en het dagelijks leven van de Palestijnen te controleren. Ambulances uit de Westelijke Jordaanoever die patiënten naar ziekenhuizen in Jeruzalem vervoeren moeten vaak uren op toestemming wachten aan de checkpoints. Welke dramatische gevolgen dat kan hebben beschrijft de Amerikaanse journalist Nathan Thrall met het verhaal over het ongeluk met een schoolbus dat aan vijf Palestijnse kinderen en hun lerares het leven heeft gekost.
Voor Palestijnen in Groot-Jeruzalem is het in de praktijk vrijwel onmogelijk legaal te bouwen of hun woning uit te breiden en dat geldt overigens voor alle door Israël bezette gebieden, ook binnen de grenzen van 1967. Bouwvergunningen worden zeer uitzonderlijk toegekend. Wie toch bouwt of verbouwt, riskeert een boete en moet bovendien op eigen kosten het bouwwerk afbreken. De spanningen in de Palestijnse wijk Sheikh Jarrah zijn het gevolg van het opdringen van de extreemrechtse settlers die het tot hun doel hebben verklaard om deze en andere Palestijnse wijken te zuiveren van ‘Arabieren’. Dat doen ze met een combinatie van intimidatie, geweld en een beroep op de rechtbank die hen vaak gelijk geeft door woningen waarvan het eigendomsstatuut onduidelijk zou zijn aan de settlers of hun organisatie toe te kennen. De regering-Netanyahu legt hun niets in de weg, integendeel. De bewoners worden dan zonder pardon onmiddellijk op straat gezet en moeten toekijken hoe hun Joodse belagers hun intrek nemen in een woning die vaak generaties lang door eenzelfde Palestijnse familie werd bewoond.
De etnische zuivering van Palestina is niet het werk van de extremistische groepen die nu ‘Dood aan de Arabieren’ schreeuwen, maar gaat terug tot de kern van de zionistische ideologie: streven naar de de oprichting van een Joodse staat met een zo groot mogelijke Joodse meerderheid en een Joods monopolie op de staatsmacht. De oorlog van 1948 was de gedroomde gelegenheid om de ‘transfer’ te realiseren: het plan om de Arabische bevolking te verwijderen en te vervangen door Joodse immigranten. Toen werd het plan maar deels uitgevoerd: 750.000 Palestijnen werden van hun grond en huizen verjaagd en hun terugkeer wordt tot vandaag onmogelijk gemaakt. De achtergebleven Palestijnse minderheid – 20 procent van de bevolking – leek de zionisten beheersbaar onder andere door ze tot 1967 onder streng militair bestuur te plaatsen.
De verovering van de Palestijnse gebieden in 1967 plaatste de zionistische machthebbers voor een nieuw probleem. Ze veroverden wel grond, maar op die grond leefden Palestijnen die niet van plan waren vrijwillig of onder dwang te vertrekken, zoals in 1948. De toenmalige premier Levi Eshkol zei na de verovering van de Westelijke Jordaanoever: “We hebben de oorlog gewonnen en kregen een aardige bruidsschat, maar helaas met de bruid die we niet willen erbij.” Toch waren 350.000 bewoners van de Westelijke Jordaanoever tijdens de gevechten naar Jordanië gevlucht. Israël verbood de vluchtelingen naar hun huis en grond terug te keren, maar stemde er later onder druk van de Verenigde Naties toch in toe. De voorwaarden waren zo streng dat slechts een kleine minderheid erin slaagde terug te keren. Voormalige inwoners van Jeruzalem, Jericho en Hebron werden bijna helemaal van de gunstregeling uitgesloten.
De etnische zuivering die in 1948 met de wapens werd uitgevoerd, krijgt nu in Jeruzalem een vervolg met juridische middelen. Extreemrechtse stoottroepen hebben gezworen niet te rusten tot Jeruzalem ‘Araberfrei’ is en de huizen van de Palestijnen in hun bezit zijn. Intussen is een nieuwe generatie jonge Palestijnen opgestaan die niet langer van plan is hun status van tweederangsburger lijdzaam te aanvaarden en zich zonder slag of stoot te laten verdrijven. Zij keren zich af van de leiders uit de vorige generatie – zowel Hamas als Fatah – en zoeken naar andere actiemiddelen en de steun van de wereldopinie die langzaam in het voordeel van de Palestijnen aan het kantelen is, ook en vooral in Israëls onwrikbare bondgenoot, de Verenigde Staten.