ColumnAnton Jäger
De Brusselse onafhankelijkheid is niet voor morgen. De stad blijft op de eeuwige tweesprong: ergens tussen stad en staat
Anton Jäger is historicus van het politiek denken aan het Leuvens Hoger Instituut voor Wijsbegeerte.
Het is een redelijk sobere titelpagina, in lichtgrijze en rode tinten. Ze werd ontworpen door schilder Théo Van Rysselberghe, een vriend van de auteur in kwestie. De symboliek van het frontispies laat zich gemakkelijk lezen: rond de gotische letters ‘Les villes tentaculaires’ kronkelt een grote, statige octopus met zijn tentakels. Toen Belgisch dichter Émile Verhaeren in 1895 de dichtbundel publiceerde, was het al te duidelijk welke plek hij tot ‘tentakelstad’ doopte – dat was de Belgische hoofdstad, een monster dat zich lijzig over de Belgische landkaart uitstrekte en het platteland begon op te schrokken. Pas later begon in de Vlaamse beweging een andere versie van die theorie te circuleren: Brussel als Franstalige ‘olievlek’ die landinwaarts alles verfranste wat het tegenkwam, net als de hongerige inktvis uit Van Rysselberghes tekening.
Meer dan een eeuw later heeft Verhaerens symboliek amper aan kracht ingeboet. Het Brussel van 2022 mag dan niet meer de industriële mastodont van 1895 zijn, de vrees voor de stedelijke veelvraat overleeft – vooral in de Vlaamse psyche. Ook nu groeit Brussel steeds verder van de de rest van België weg. Begin jaren 2010 sprak filosoof Philippe Van Parijs zelfs van een ‘koloniale’ bezetting door de gemeenschappen in Brussel, die volgens hem de eigenheid van een nieuwe Brusselse identiteit tenietdeden. Dergelijke vergelijking kwam hem toen op vlammende kritiek te staan. Tegelijkertijd leek zijn uitspraak ook een onontkoombare verschuiving in de Belgische politieke cultuur aan te geven: dertig jaar nadat het tot gewest gekroond werd, was Brussel steeds verder af aan het drijven van de medecomponenten van de Belgische staatsstructuur. De Belgische grondwetspecialist Robert Senelle waarschuwde dat de hoofdstad nog steeds geen volwaardig deel vormde van de constitutionele orde. Maar het vooruitzicht op een onafhankelijke stadstaat, een Europees Washington aan de Zenne, leek ook al in 2011 een stuk minder lachwekkend.
Die eigenheid uit zich – zoals altijd in België – vooreerst taalkundig. Volgens recente talentellingen zou het Frans daar zijn absolute meerderheid kwijtgespeeld zijn, nu gemarginaliseerd door een oprukkend Engels en een schare niet-Europese talen. Dat legt de Vlaamse aanwezigheid niet altijd windeieren. In vele Brusselse scholen lijkt het Nederlands faute de mieux als lingua franca terug te keren – superdiversiteit brengt noodgedwongen een nieuwe eenheidscultuur mee. Louis Tobback sprak ooit nog smalend over de Brusselse Vlamingen als “de meest gepamperde minderheid van Europa”. Met een eigen krant, radiostations, jeugdhuizen, en een rijkelijk gesubsidieerd verenigingsleven trachtte Vlaanderen zo de trouw van een vervreemde stiefdochter te garanderen. Luisterde ze nog?
Die situatie plaatst zowel Brusselse nationalisten als flaminganten in een hachelijke positie. De laatsten moeten zien hoe de Vlaamse minderheid in Brussel haar Vlaamse identiteit steeds sterker als supplement van een bredere Brusselse beleeft. Bijvoorbeeld: de nieuwe hoofdstedelijke hiphopscène mag dan wel in het Nederlands musiceren, politiek blijft de teneur karakteristiek Brussels. De beruchte ‘lasagne-identiteit’ die ULB-sociologe Anne Morelli al in de jaren 1990 ontwaarde, heeft zich vandaag tot een geleefde realiteit ontpopt. En ondanks de stijgende kiescijfers voor N-VA Brussel wordt de Brusselse Vlaming steeds meer aanzien als een Vlaamse Brusselaar, of die nu in de Dansaertwijk of de nieuwe flatgebouwen langs het kanaal woont.
Arme stad
Een hoofdstedelijke idylle mag echter geen ongemakkelijke waarheden verhullen. Inbreuken op de taalwetgeving blijven schering en inslag bij Brusselse gemeenten. Een overgrote meerderheid van de Brusselse werklozen is eentalig. Zelfs de Brusselse groenen slagen er moeilijk in een gedegen mobiliteitsbeleid uit te bouwen. Aspirant-Brusselaars weten ook dat een toekomstige Brusselse stadstaat het fiscaal moeilijk alleen kan rooien. Brussel blijft een van de armste steden van West-Europa. Naast de inkomsten van Europese en federale instellingen draait de Brusselse economie vooral mee met de Vlaamse exporteconomie, die haar zwaartepunt nog altijd in Antwerpen kent en steeds minder ziet in een beleid gericht op het stimuleren van binnenlandse vraag.
Het ‘Brussel-gevoel’ dat Van Parijs in de jaren 2010 bezong, lijkt dus nog steeds institutioneel prematuur. In de plaats promoot de filosoof Brussel als post-nationale vrijhaven, die een voorbeeld voor een nieuw federaal België moet bieden. Socioloog Eric Corijn zag ook in Brussel de toekomst van een nieuwe linkse politiek die de verrechtsing in het noorden van het land kan tegengaan. De Brusselse onafhankelijkheid is niet voor morgen. In de tussentijd blijft Brussel op de eeuwige tweesprong: ergens tussen stad en staat, Latijns en Germaans, als Verhaerens weekdier dat maar verweesd verder bleef groeien.