ColumnVincent Stuer
Alsof de loop van de geschiedenis bepaald wordt door onverschrokken mannen die ten strijde trekken
Vincent Stuer is schrijver en werkt in het Europees Parlement. Hij schrijft in eigen naam. Stuer is de auteur van Hoogmoed – Van Verdinaso tot verzet.
Geen monument zo onwrikbaar of Christopher Hitchens (1949-2011) trachtte het neer te halen.
Buitenlandminister en geopolitieke goeroe Henry Kissinger nagelde hij aan de schandpaal als een ordinaire oorlogsmisdadiger, Bill en Hillary Clinton als onverbeterlijke leugenaars. Moeder Theresa (Hell’s Angel) beschreef hij als iemand die menselijk leed en misdaadgeld gebruikte om haar fundamentalistische agenda door te drukken, en de laatste jaren van zijn leven richtte hij zijn pijlen op de ultieme onaantastbare: God zelf (God is not Great: How Religion Poisons Everything).
Maar zijn meest vileine en veelzeggende afrekening was met prinses Diana.
Zolang ze leefde, was ze door de Britse pers afgeschreven als een op geld belust wicht dat haar kinderen verwaarloosde en de monarchie ondergroef, maar de dag van haar dood werd ze de Queen of Hearts, die de stugge Britten tot een vlaag van collectieve waanzin verleidde. Even werd het land een ‘eenpartijstaat’, opperde Hitchens in de documentaire Diana, The Mourning After, waar kritisch denken verboden was en publieke rouw verplicht.
Symbool voor de nationale infantiliteit stonden tienduizenden teddyberen aan het koninklijk paleis, waar ze bij leven nochtans vergeleken was met de door haar kort bezochte landmijnen waar nu zo’n helfdhaftig verhaal van gemaakt werd: ‘Easy to lay but difficult, dangerous and very expensive to get rid of’.
Tien jaar na Hitchens’ dood krijgt de Diana-cultus vorm in een nieuw standbeeld, waar ze omringd wordt door willekeurige kinderen en een bord dat verwijst naar haar ‘God-given part’ in het leven. Een monument, niet voor een bestaande vrouw, maar voor een maatschappij die meer empathie voelt met denkbeeldige Disney-heroïek dan met de reële ellende en bezieling om ons heen.
Herbeelde geschiedenis
Postume reputaties hebben vaker weinig op met de werkelijkheid. Monumenten weerspiegelen vooral ons collectieve zelfbeeld en de verhalen die daarbij van pas komen, schrijft historica Alex von Tunzelmann in Fallen Idols, Twelve Statues That Made History. De voorbije jaren werden iconische figuren van hun sokkel gehaald, en dat heeft alles te maken met hoe onze maatschappij aan het veranderen is en hoe onze kijk op het verleden mee opschuift.
Het gros van onze standbeelden stamt uit de negentiende eeuw en de Great man theory die toen opgeld maakte: alsof de loop van de geschiedenis bepaald wordt door onverschrokken mannen die ten strijde trekken. Zo zijn ze lang afgebeeld: onbewogen te paard, hoog boven de massa en de toeschouwer verheven.
Als een nieuw tijdperk zich aandient, moeten de monumenten meestal wijken, zoals het twaalf meter hoge beeld van Saddam Hussein in Baghdad, dat door Amerikaanse soldaten als hét symbool van de overwinning geclaimd werd. Opvallend: de media zagen er meteen een eindoverwinning in. De dagen na de val van de bronzen Saddam nam de berichtgeving van Irak met 70 percent af, hoewel de strijd nog maanden en jaren doorging. Vaak is het symbool belangrijker dan de werkelijkheid.
Maar soms ook niet: in New York werd het beeld van de Koning George III neergehaald en onthoofd op de dag van de Onafhankelijkheidsverklaring in 1776, maar in New Delhi bleef hij meer dan twee decennia na de Indiase onafhankelijkheid prominent aanwezig. Standbeelden neerhalen is immers een daad van collectieve loutering en bezinning, en zelden een zinloze woede-uitbarsting. Soms heeft zo’n denkoefening tijd nodig.
Geschiedenis
De tegenargumenten zijn telkens dezelfde: men moet die mannen in hun tijd zien en ze niet beoordelen aan de hand van moderne maatstaven. Je kan de geschiedenis niet uitwissen. En waar eindigt het: als je Founding Fathers als George Washington bekritiseert omdat ze als slaveneigenaars hypocriet waren in hun vrijheidsdrang, raken dan ook hun echte verdiensten in de vergetelheid?
Het op- of aftuigen van standbeelden is net een aanleiding om dat gesprek te voeren, blijkt uit Fallen Idols. Meermaals ontstonden ze in een poging om de geschiedenis te herschrijven, zoals de beelden van de verliezers van de Amerikaanse burgeroorlog, die nadien opgericht werden om het Zuiden als ridderlijke verliezer van een mooie zaak af te schilderen, in plaats van de brute mensenbezitters die ze waren. De geschiedenis staat nooit zomaar in steen gebeiteld.
Monumenten staan symbool voor de publieke ruimte. Ze weerkaatsen het beeld dat we van onszelf hebben. Elk debat daarover is uit zichzelf constructief, verrijkend en veranderlijk. Met hamer, beitel en vijl gaan we niet alleen Leopold II en Cyriel Verschaeve te lijf, maar scheppen we een nieuw zelfbeeld. Geen marmeren militairen of kleffe teddyberen maar iets menselijks, op maat van onze tijd.