ColumnLize Spit
Als omstander weet je meteen wanneer een situatie niet meer te redden is
Auteur Lize Spit en haar Nederlandse collega Bregje Hofstede, allebei 1988, vertellen beurtelings over hun leven.
In de chique kledingzaak zit een moeder op een stoel toe te kijken hoe haar dochter jurken past. De verkoper becommentarieert de commentaren die zij geeft op haar nageslacht. “Ja, u hebt gelijk, het staat uw dochter werkelijk prachtig.”
Ze kijken het meisje na dat het pashokje weer ingaat. “Het is duidelijk dat ze uw genen heeft”, zegt de verkoper. Zijn korte dansende krullen zijn met kwakjes gel in de maat gebracht.
Naast moeder en dochter ben ik de enige andere klant in de winkel. De verkoper vraagt of ik hulp nodig heb, ik kijk gewoon even rond, zeg ik. Opgelucht keert hij terug naar de pashokjes, waar het gesprek net persoonlijker werd. De jurk moet dienen voor een trouwfeest, en niet zomaar een trouwfeest, zegt de moeder, het vindt plaats in Brazilië. De mannelijke verkoper geeft aan dat hij en zijn partner recent ook getrouwd zijn in het buitenland.
“En wat droeg uw man?” vraagt de moeder. “Mijn man? Ik ben getrouwd met een vrouw”, verbetert de verkoper haar meteen.
“O, excuseer”, zegt de moeder. “Geen probleem”, zegt hij kortaf.
Als omstander weet je meteen wanneer een situatie niet meer te redden is, maar wie betrokken is, is de eerdere goede sfeer toch een poging verschuldigd en dus zegt de moeder: “Ja, tegenwoordig weet je het nooit meer zeker, je kan maar beter met alles rekening houden.”
“Inderdaad”, zegt de verkoper.
“En ik heb er trouwens helemaal geen moeite mee. Waarom zou ik?!”
Ze maakte er altijd een punt van om ruimdenkend te zijn, deze moeder, en nu heeft ze zich laten betrappen op een joekel van een vooroordeel, over deze verzorgde man in een boetiek die uitsluitend vrouwenkleding verkoopt. Wie weet heeft haar dochter in het pashokje dit ook gehoord.
Dat ze het niet gewoon loslaat, dat ze dit misverstand per se wil uitklaren, maakt haar ruimdenkendheid steeds nauwer. Het gaat om haarzelf, om wat anderen van haar vinden. Het liefst wil ze dat de wereld zich eenvoudiger aan haar presenteert, zodat zij geen kans loopt zichzelf belachelijk te maken. Dat blijkt uit de lichte verontwaardiging waarmee ze haar hachje probeert te redden. Ze moet het al prima vinden dat mannen zomaar met mannen trouwen, en dan doet ze dat, en dan is het weer niet goed!
“Zeker”, zegt de man afgemeten. Hij wil toch vooral een dure jurk verkopen. De belediging steekt hij zo goed mogelijk weg. Hij heeft niets tegen homo’s, natuurlijk, maar dat hij er voor een werd aangezien zal hij straks vast niet tegen zijn vrienden vertellen. Hij zal misschien morgen letten op wat hij aantrekt, niet dezelfde aansluitende broek.
“Het moet allemaal gewoon kunnen.”
“Ja, dat vind ik ook.”
“Exact.”
“Ja.”
Het is maar goed dat de dochter nog even verschijnt in de jurk waarover iedereen het eens was.