ColumnJohn John & Missy
‘Al die tijd ben je noodzakelijk geweest, nu word je stilaan overbodig: ouderschap in een notendop’
Bart Eeckhout is journalist en oud-hoofdredacteur bij De Morgen en papa van John John (12) en Missy (9).
Als een zwerm bijen zoemt een groepje jongeren door elkaar heen. In een voor een buitenstaander onbegrijpelijke choreografie lopen ze van elkaar weg en komen dan weer terug. Er wordt gepocht en gelachen, geduwd, getrokken en stoer op het stuur van de fiets gehangen. Onder hen: je zoon. Gierend en brullend vanaf de bagagedrager van de fiets van een vriendje schiet John John je voorbij. Jullie kijken elkaar vluchtig aan, en in die vluchtigheid zit het besef verscholen dat dit voor jullie allebei een nieuwe ervaring is.
Wat nieuw is voor jou: dat jij hem identificeert als een ‘jongere’. Hij is nog een kind maar tezelfdertijd ook niet meer. Wat nieuw is voor hem: dat hij je ziet en bij de herkenning niet alleen iets van vreugde voelt, maar ook van schaamte of gêne. Je roept hem toe als ze je joelend voorbijfietsen. Hij kijkt je aan en zegt niets. Een stilte die lijkt te betekenen: “Let niet op hem, dat is gewoon mijn vader.”
Het is een mooie weekendavond en dit is het einde van de scoutsvergadering. Zes jaar intussen brengen jullie je zoon hierheen en halen jullie hem weer op. Nu daalt plots de realiteit in dat jullie in de leeftijdsgroep van John John nog zowat de enigen zijn die hier staan. Hij is blij dat je er bent, maar tegelijk wordt hij stilaan te oud om dat toe te geven. Het is ouderschap in een notendop: al die tijd ben je noodzakelijk geweest, nu word je stilaan overbodig. Je opdracht is hier volbracht. In de seconde waarin jullie blikken elkaar kruisen zit voor vader en zoon de vraag verborgen: wat nu?
De zwerm kameraden gaat uiteen. De oudsten trekken de stad in met onbestemd doel. De middengroep gaat nog voetballen in het park tot de zon ondergaat. John John en zijn leeftijdsgenoootjes keren meteen terug op het nest. Jongere wordt nog even kind, met honger, dorst en geschramde knieën. Straks fietsen jullie samen naar huis, in het gedeelde besef dat jullie een toekomst gezien hebben waarin je dat niet meer zal doen. En dat het goed is zoals het is.
Thuis wacht de kat. Zodra je de achterdeur opent, schiet ze naar buiten, de avond in. Je zal ze nog terugzien, straks, als ze met haar poot krabbend aan de deur haar thuiskomst aankondigt. Binnen en weer buiten, zo gaat het de hele avond door. Tot het echt laat wordt, en Minoes - elke avond weer - besluit om níét meer terug te keren. Je rammelt met het bordje kattenvoer, roept haar naam, maar de kat houdt zich stil in het hoge gras. Er zit niets anders op dan naar bed te gaan, jij met anderhalf oor dicht, om twee uur later toch weer op te staan. Jij weet dat ze daar zal zitten, zij weet dat jij daar zal staan.
Het is niet zo moeilijk, bedenk je terwijl je het deken over je oren trekt om het gespin van Minoes niet te horen, om in de zorg voor de kat een metafoor van je toekomstige vaderschap te zien. Jij, thuis en altijd op waakstand. Je kinderen: ergens daarbuiten, in het hoge gras.