Op honderden kerkhoven bij ons schalt maandag een klaroen, maar op de Belgische begraafplaats in het Franse Neuville-sous-Montreuil blijft het wellicht muisstil op Wapenstilstand. Hoogstens zullen er koeien loeien, terwijl ze lustig grazen bovenop 599 landgenoten die in WO I sneuvelden. Het vergeten kerkhof werd pas vijf jaar geleden herontdekt, maar is nog steeds niets meer dan een troosteloze wei. En dat omdat de eigenaar, een landbouwer, dwars ligt.
In de tweehonderd meter lange dorpskern van het Noord-Franse Neuville-sous-Montreuil wijzen twee pijlen - eentje in het Frans, de ander in het Engels - richting een hobbelige zijweg die lichtjes helt, waar een Cimetière Indien/Indian Cemetery zou liggen. Vijftig meter verder op dat pad staat nog een pijl en honderd meter verder ligt effectief een kleine begraafplaats van 28 Indiase soldaten, die hier tijdens WO I het leven hebben gelaten. De pelouse tussen de smetteloze, keurige zerken lijkt wel kunstgras - gemillimeterd en kruidvrij. Geen grasspriet durft over de nauwkeurig afgestoken graskanten te piepen.
Zes slingers prikkeldraad
Het is pakkend om hier te staan. Wetend dat vele bezoekers het op deze plek stil maken om deze 28 Indiërs op hun laatste rustplaats te eren, terwijl diezelfde bezoekers een halve minuut eerder - misschien al grappend of gillend - nog het graf van 599 Belgische oorlogsslachtoffers straal voorbij gelopen zijn. Maar verwijt het hen maar eens. Het Belgische kerkhof is niet meer of minder dan een weide, bezaaid met koeienvlaaien, afgebakend met schots en scheve en met mos begroeide houten paaltjes, die zes slingers prikkeldraad op hun plek houden.
Dat onder het lange gras toch een begraafplaats schuilt, wordt enkel verraden door de restanten van een sokkel waarop ooit een groot kruis stond. Eenmaal je het weet, merk je ook dat de weide van twintig op tachtig meter als een kleine heuvel boven de andere velden uitsteekt. Wellicht werden in de jaren 50 alle kruisen verwijderd en de graven bedolven onder enkele tonnen aarde. Het kerkhof was weg. Vergeten. Niemand die er nog over sprak.
Tot vijf jaar geleden. Toen vond ene Annick Lefranc in de archieven van de gemeente informatie over een Belgische begraafplaats. Ze kwam in contact met de West-Vlaamse heemkundige Aurel Sercu, die zich samen met familiekundige Joeri Stekelorum over precies zeshonderd overlijdensakten uit Neuville-sous-Montreuil boog. Eén van de zeshonderd overledenen zou in het dorp zelf hebben gewoond, de rest staat gecatalogeerd als ‘Belge hospitalisé’. 599 landgenoten, dus. Mannen, vrouwen, kinderen, baby's. Of er effectief precies 599 Belgen begraven liggen, is echter nog niet helemaal zeker - mogelijk werden enkelen alsnog naar België gerepatrieerd.
Vluchten voor Duitsers
De reden waarom zoveel landgenoten hier rusten, ligt enkele honderden meters verderop, in la Chartreuse Notre-Dame-des-Prés, het imposante kartuizerklooster dat in 1324 gebouwd werd. In de daaropvolgende eeuwen werd het meermaals met de grond gelijk gemaakt. De laatste keer tijdens de Franse Revolutie, waarna kerkarchitect Clovis Normand in 1871 de abdij liet heropbouwen tot hoe ze er nu uitziet. Er woonden 24 pères en evenveel frères. Frères knapten het werk op en hielden het klooster draaiende, zodat de pères hun onverdeelde aandacht aan God konden schenken. Ze leefden als kluizenaars in kleine huisjes met eigen tuintje, maar hadden verder nog 18.000 m2 aan gebouwen en een park van 12 hectare om de zin van het leven te vinden. La Chartreuse was vooral beroemd voor haar indrukwekkende drukkerij, die heel Europa voorzag van boeken.
Bij het begin van vorige eeuw was de pret uit, toen strenge wetten een scheiding van kerk en staat nastreefden. De kartuizers verkasten via Doornik richting Sussex, samen met hun drukpersen en bibliotheek van wel twaalfduizend boeken. Het klooster werd een sanatorium, waar zieken rustig konden herstellen, tot WO I uitbrak. Even was het een ziekenhuis voor Franse militairen maar vanaf april 1915 verbleven er haast uitsluitend Belgische burgers. Het was toen dat de Duitsers bij de Tweede Slag om Ieper hun zwaar geschut in stelling hadden gebracht - voor ze op 22 april met chloorgas een doorbraak probeerden te forceren. Veel Westhoekers sloegen op de vlucht - op het einde van de oorlog telde Frankrijk ruim 300.000 Belgische vluchtelingen - en La Chartreuse opende de deuren. Het was de geknipte plek om zieken en vluchtelingen op te vangen: vlot bereikbaar via wegen en sporen en niet pal in het dorp, waardoor de plaatselijke bevolking geen besmettingen hoefde te vrezen.
Klein Belgisch dorp
De Belgische regering, die in ballingschap vertoefde in Sainte-Adresse, vroeg aan dokter Emile Vermeersch uit Diksmuide om het ziekenhuis te leiden. Later nam een Luikse gynaecoloog over. Er werkte een team van vijftien artsen en vijftig ziekenzusters en er verbleven op elk moment zevenhonderd tot duizend landgenoten. In vier jaar tijd vonden zo'n vijfduizend Belgen er onderdak. Nog meer dan een ziekenhuis was het eigenlijk een klein dorp, compleet met een naaister, bakker, timmerman en kruidenier. De mannen onderhielden de gronden en gebouwen, de vrouwen deden het huishouden. Kinderen kregen les in een schoolkolonie. Tot zover het gewone vrolijke leven, want oorlogswonden, tyfus, Spaanse griep en de slopende lange vlucht eisten hun tol. De doden - tot wel vijf per dag - werden in een rouwstoet naar een weide gebracht, die van de lokale boer mocht dienstdoen als dodenakker.
Ça, c’est la question
Hoe kan het dat een kerkhof, waar evenveel doden rusten als er mensen in het dorp leven, in de loop der jaren zomaar is verdwenen? “Ça, c'est la question. Niemand die het lijkt te weten”, zegt burgemeester Daniel Bourdelle - nochtans zelf geboren in de jaren 40. Hij krult de puntjes van zijn snor naar boven en vertelt dat ook hij het jammer vindt dat het nieuwe herdenkingsbord op honderden meters van het feitelijke kerkhof ligt. Dat zelfs het dichtste infoplakkaat vijftig meter van de weide staat. “We zouden graag een bord of een gedenksteen aan het kerkhof zelf plaatsen, maar dat is niet mogelijk. De eigenaar wil het niet en wij hebben juridisch geen poot om op te staan. Ook aan de kant van de weg kunnen we als gemeente niets plaatsen.”
De eigenaar, de vijfde generatie van een familie landbouwers, ligt al jaren dwars. Naar verluidt gaat hij zelfs zo ver dat hij bloemstukken die Vlaamse nabestaanden aan de kant van de weg leggen, meteen weggooit. Wanneer we de burgemeester vragen waarom de man alle medewerking weigert, begint hij rond de pot te draaien. “In het begin hadden we geen goede relatie, maar ik heb het gevoel dat het nu stilaan betert. Maar ik wil niets forceren. C'est compliqué.” Waarom het gecompliceerd is? “Er zijn in het verleden problemen geweest.” Welke problemen? Geen antwoord. Of de eigenaar van de weide en hij bons amis zijn? “Ooit komt het goed, denk ik. Ik heb goede hoop.” Met zijn rechterduim en -wijsvinger geeft de burgemeester zijn moustache andermaal vorm. In het dorp wordt gefluisterd dat een geweigerde vergunning voor de boer een rol speelt in de vete. En dat er ook politieke motieven zijn. De boer zelf geeft niet thuis. Aan de overkant van de straat gebaart zijn vader van krommenaas wanneer we naar het vergeten kerkhof vragen. “Daar ben ik niet van op de hoogte.”
Alle schuld op een kneuterige dorpsvete afschuiven is te makkelijk. De Indiase begraafplaats vlak bij de Belgische is zo perfect onderhouden omdat de Britten die grond kochten en de Commonwealth War Graves Commission er nu zorg voor draagt. De Belgische overheid heeft voor zover bekend nooit initiatief genomen om de grond te kopen en zich erover te ontfermen. Meteen na de oorlog was dat ook niet evident, omdat de Belgen die in eigen land waren gebleven niet bepaald positief stonden tegenover zij die gevlucht waren. De herinnering aan de gestorven vluchtelingen levendig houden, stond niet op hun prioriteitenlijstje.
Burgemeester Bourdelle ziet het glas halfvol. “Decennialang wist niemand van het bestaan van het kerkhof af. Nu zijn er tenminste al plakkaten aangebracht die het verhaal van de Belgen vertellen. We zijn dus op de goede weg.” Volgens Joris Saerens, die al enkele jaren onderzoek naar het kerkhof doet, vragen nabestaanden ook niet zo veel meer. “De doden mogen blijven rusten: niemand eist dat de weide omgeploegd wordt en de begraafplaats in zijn oorspronkelijke staat hersteld wordt. Maar een mooi gedenkbord vlak voor de weide, waarbij familieleden ongestoord bloemen kunnen neerleggen: dat is toch het minste dat we kunnen doen om de overledenen te eren?”
Vijf doden per dag
Eén van de eersten die begraven werd op het kerkhof, was Yvonne Mesdom uit Ieper. Ze was zestien toen ze in 1915 in een schuilkelder kroop met haar vader en zussen - hun moeder was eerder dat jaar al gestorven aan tyfus. De kelder werd geraakt door de Duitsers: Yvonne verloor een hand en had een verbrijzeld been. In de zoektocht naar hulp belandde de familie uiteindelijk in la Chartreuse, waar Yvonne op 9 juli 1915 stierf aan haar verwondingen. Ze kreeg een uitvaartdienst en werd begeleid naar het kerkhof.