InterviewDe vragen van Proust
Peter Verhelst: ‘Ik heb dingen gedaan die mij kunnen doen krimpen van schaamte, maar ik heb mijzelf leren vergeven’
Schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Drieëntwintig directe vragen, evenveel openhartige antwoorden. Deze week: dichter, romancier en theatermaker Peter Verhelst (60). Wie is hij in het diepst van zijn gedachten?
1. Hoe oud voelt u zich?
“Dit vind ik een heel moeilijke vraag. Af en toe zeggen mijn kinderen dat ik nog een beetje puberaal ben. (lacht) Ik ben eigenlijk 16, 17 jaar denk ik. Ik heb het nog altijd moeilijk met gezag en uit dat soms op zeer kinderachtige wijze. Maar tegelijkertijd zag ik onlangs een foto van mijzelf en ik zag tot mijn ontzetting een oude man! Het lichaam van een ouder wordende man, ik herken dat van mijn vader. Ik weet hoe die hals eruitziet. Ik weet hoe die buik eruitziet. De zwaartekracht en de tijd, zij overwinnen.
“Terwijl dat proces bezig is, kun je niet naar jezelf kijken. Maar op een bepaald moment heb je door dat er een soort afronding plaatsgrijpt. Mijn pa is een paar maanden geleden gestorven. Dat heeft er ook mee te maken, natuurlijk. Als je ouders wegvallen, ben jij de volgende, bij manier van spreken. Dat is schrikken. Ik zie dat de eindigheid zich aan de horizon aftekent, nog vaag, maar wel zichtbaar.
“Tegelijkertijd gaat dat gepaard met een vorm van rust. Ik doe natuurlijk de tofste job ter wereld, gedichtjes schrijven. Ik kan dat doen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Ik heb het beste leven ooit.”
2. Wat vindt u een kenmerkende eigenschap van uzelf?
“Daar kan ik echt niet op antwoorden. Daar denk ik niet over na. Misschien is dat wel een eigenschap: ik kan goed níét nadenken.
“Ik heb moeite met gezag, dat wel, maar dat heeft natuurlijk een reden. Ik ben opgegroeid in een zeer autoritaire tijd. Waarin iedereen trachtte te bepalen wat je moest denken en voelen. Ik heb dat nooit gepikt. Ik heb alle katholieke scholen van Brugge gedaan. Ik voelde me nergens thuis.
“Mijn katholieke opvoeding heeft mij wel zeer mooie theatervoorstellingen in de kathedraal van Brugge opgeleverd. Een mannetje met een gouden kazuifel dat met wierook spoot. Prachtig. Met op de achtergrond Latijnse gezangen. Gelukkig heb ik dat nog meegemaakt, die oude toneelopvoeringen. (lacht) De iconografie is mij zeer dierbaar.”
3. Wat drijft u?
“Daar kan ik zeer goed op antwoorden: dingen maken. Zo simpel is het. Ik ben gemaakt om dingen te maken. Als ik niets maak, word ik onuitstaanbaar, kinderachtig, flauw. Een hoopje ellende. Dus als ik geen dingen maak, denk ik na over dingen die ik ga maken. Alles wat ik doe, maar werkelijk álles, staat in het teken daarvan. Ik heb dat beseft toen ik acht jaar geleden een zwaar ongeval had. Je moet dan de balans van je leven opmaken, naar het schijnt. Een paar mensen hadden gezegd: ‘Doe eens iets serieus, dit is toch geen leven, je vlucht in literatuur’. Natuurlijk wel, dit ís mijn leven. Als ik eet, kijk ik en ruik ik en denk ik na over de smaak. Veertien jaar later komt dat misschien van pas in een gedicht.
BIO
* geboren op 28 januari 1962 in Brugge * dichter, romancier en theatermaker, werkt vaak samen met beeldend kunstenaars * debuteerde in 1987 met dichtbundel Obsidiaan. Eerste roman: Vloeibaar harnas in 1993 * brak in 2000 door met roman Tongkat, won daarmee onder meer de Gouden Uil en de F. Bordewijkprijs * was van 2006 tot 2018 als theaterregisseur verbonden aan NTGent * kreeg in 2021 de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre en werd in 2022 onderscheiden met de Arkprijs van het Vrije Woord
“En als ik geen gedichten maak, schrijf ik een roman of werk ik voor theater. Ik ga nu ook een opera schrijven, en teksten voor een film. Er is niets geestiger ter wereld dan dingen maken. Ik heb werkelijk een passionele verhouding met wat ik doe.
“Passie, dat is het woord. Ik herinner mij dat ik mij op school zat te vervelen en wat begon te bladeren in een boek van Hadewijch. Ineens zag ik: godverdomme, passie, het bestaat! Hadewijch en haar minnebrieven. Die zijn gericht aan God, maar dat is van het meest erotische dat er bestaat! Eigenlijk is het totaal onbegrijpelijk dat die boeken van Hadewijch niet spontaan ontbranden. (lacht)
“Ik ben die avond naar huis gereden, heb aan mijn vader een typemachine gevraagd, ben in de speelkamer gaan zitten, heb een blaadje genomen en ben beginnen tikken. Ik was toen veertien jaar. Sindsdien heb ik geen dag níét geschreven. Zesenveertig jaar lang, iedere dag. Al was het maar een komma.”
4. Is het leven voor u een cadeau?
“Ik kan niet anders dan ja antwoorden, want ik heb al twee keer erg veel geluk gehad. Ik heb een ongeval overleefd dat je normaal gezien niet overleeft. Het is niet de bedoeling dat je, als je 120 rijdt en overkop gaat en je auto aan flarden is, daar levend uitkomt. Ik heb ook al een hartaanval gehad. Ik heb al nieuwe levens gekregen, en heb een prachtige vrouw, prachtige kinderen en prachtige vrienden, dus in dat opzicht vind ik het een cadeau. Absoluut. Maar, met in het achterhoofd hoe de wereld in elkaar zit, vind ik het geen cadeau.
“Ik vind dat de wereld ongelooflijk ongemanierd is. Elke dag opnieuw. Het doet mij een beetje aan Zuid-Afrika denken, waar wij elk jaar naartoe gaan omdat mijn vrouw daar een project heeft in een sloppenwijk. Werkelijk alles is daar aanwezig om er een paradijs van te maken. Wat zie je? Een puinhoop. Ik begrijp daar geen fluit van. Dat knelt bij mij.
“Als je ziet hoe verkrampt wij, westerlingen, nu al reageren op vluchtelingen, vraag ik mij af wat er zal gebeuren als er echt tientallen miljoenen mensen moeten verhuizen. Want dat komt eraan. Gaan wij in een constante staat van paraatheid iedereen afschieten die wil binnenkomen? Geen idee. Dat wij-zij-denken is ongelooflijk, vind ik. Ook in de politiek worden er dingen geponeerd waar je twintig jaar geleden voor in de gevangenis vloog. Ik snap er niets van. Je moet toch niet te veel gestudeerd hebben om te zien hoe ongelijk de wereld is? En hoe onrechtvaardig dat is? En hoe alle problemen daaruit voortvloeien? En hoe toxisch dat wordt als het klimaat de wereld nog meer onder druk zal zetten?”
5. Wat was de moeilijkste periode in uw leven?
“Ik vond mijn jeugd lastig. Ik had echt het gevoel een alien te zijn. Ook thuis. Ik had wel liefdevolle ouders, maar dacht en wilde andere dingen.
“Mijn schoolcarrière was mottig. Ik ben twee keer blijven zitten. Ik vond het een heel onrechtvaardig systeem. Ooit had ik in een encyclopedie tekeningen gezien van de Akademeia van Plato en Aristoteles. Ik dacht dat het zo zou zijn. (lacht) Een patio waar iedereen op zijn zijde lag, pratend met elkaar over kunst en filosofie. Waar je leerde redeneren en echte gesprekken voeren. Dat was niet zo. Scholen waren dictatoriaal, zonder mededogen, saai. Liefdeloze leraars. Ik heb geen enkele leraar gehad die zijn passie deelde. Ik meen het hoor, ik ben zeer blij dat ik mijn boeken had waarin ik kon wegvluchten.”
6. Welke kleine alledaagse dingen kunnen u blij maken?
“Chocola. (lacht) Ik ben echt zot van chocola. Melkchocola, hè. Godverdomme, je kunt je echt niet voorstellen met hoeveel plezier ik chocola eet. Zo’n chocoladefontein, ik zie mij daar gewoon onder liggen. De hele dag. Vroeger had ik een vriend die de beste truffels van Brugge maakte. In zijn atelier stond een bak met gesmolten chocola. Ik weet nog dat we een glas leeg lepelden. Ik herinner mij nog het genot daarvan.
“En behalve chocola, koolmeesjes. Die arrogante beestjes. Soms hangen ze gewoon voor mijn venster te fladderen terwijl ik zit te schrijven. Dan kijken ze naar mij en lachen ze mij vierkant uit.”(lacht)
7. Wat biedt u troost?
“Een geliefde die mij vastpakt. Meer moet dat niet zijn. En kunst. Zo erg dat ik, toen ik in een moeilijke periode zat in mijn leven, dacht: ik ga mij omringen met een kring van kunst en daar middenin gaan zitten. Een beeld van Johan Tahon, werken van Dirk Braeckman, een schotel van Vincent Van Duysen. Uiteindelijk heb ik pilletjes gepakt, dat hielp beter. (lacht) Ik geloof wel dat mijn leven veel leger geweest zou zijn zonder kunst. Kunst kan mij vervullen. Het is zo’n ongelooflijke aanwezigheid in mijn leven, die mij zoveel stof geeft tot denken.
“In dat opzicht is Madonna met kanunnik Joris van der Paele (van Jan van Eyck, hangt in het Groeningemuseum in Brugge, red.) een iconisch werk voor mij. Als kind ging ik toen kijken met een vergrootglas. In mijn verbeelding ben ik op dat moment schrijver geworden. Ik zag dat een afbeelding van een tapijt mooier kon zijn dan een tapijt zelf. Kunst heeft mij zoveel geleerd, qua manier van kijken.
“Dat werk dat daar hangt bijvoorbeeld, van Dirk Braeckman, is echt een oefening in kijken. Op het eerste gezicht is het gewoon een zwart vlak. Maar dat zwart zit vol met nuances. Als je goed kijkt, zie je een deur. Kunst leert je op een andere manier kijken. En heeft mij geleerd om op een niet-gangbare manier te schrijven. Kunst toepassen in taal, dat is eigenlijk wat ik doe.
“Schrijven doe je met je hele lichaam. Met je hersenen, met je zintuigen, maar ook met je gevoelens. Ik vind dat zeer onderschat, gevoelens. Daar wordt wat lacherig over gedaan. Zeker vroeger, in de ironische tijden. Sorry, maar mijn leven is soms sentimenteel. Mensen zijn af en toe ongelooflijk hysterische idioten. Of banaal of lullig. Op dat vlak is literatuur troostend. Beckett was de lulligheid ten top. Onze totale lulligheid ligt in zijn werk vervat. Maar op zo’n sublieme wijze... Daar hou ik van: van helderheid en totale raadselachtigheid en onzin. Dat is ook hoe ik naar het heelal kijk, voilà.” (lacht)
8. Wat is uw zwakte?
“Misschien mijn twijfel. Omdat ik niet geloof dat er onwrikbare waarheden bestaan, heb ik begrip voor ongeveer iedereen, waardoor het soms wel een beetje lastig wordt natuurlijk. Dat uit zich het meest tijdens processen die gevoerd worden. Ik heb een beetje medelijden met iedereen. De grap is dat het ongeveer zestig jaar geduurd heeft voor ik doorhad dat het in een rechtbank niet over rechtvaardigheid gaat. Net zomin als het in de politiek over een betere wereld gaat. In de rechtbank gaat het over juridische regels en niet over wat goed en kwaad is. Ik vind dat lastig.”
9. Waar hebt u spijt van?
“Ik heb mensen gekwetst en dommigheden gezegd en gedaan die mij kunnen doen krimpen van schaamte, maar ik heb mijzelf leren vergeven. Geen flagellatie. Dat levert mooie beelden op, maar we doen dat niet.”
10. Wat is uw grootste angst?
“Ik vind het zeer moeilijk om mensen die ik graag zie, pijn te zien hebben. Mentaal of fysiek. Zodra je iemand graag ziet, bestaat de mogelijkheid dat die persoon doodgaat. Ik weet niet hoe ik daarna verder zou kunnen leven.
“Mijn vrouw is letterkapper en maakt grafstenen. Zij is in contact gekomen met mensen die niet één kind, maar twee kinderen verloren zijn. Met een vrouw die een man én een zoon verloren is aan zelfmoord. Hoe kun je de kracht vinden om nog uit je bed te komen, om je te wassen, om je mondhoeken nog een beetje omhoog te krijgen? Ik snap daar geen fluit van. Daar ben ik bang voor, ja. De rest valt mee. Dat zijn domme angstjes.”
11. Wanneer hebt u het laatst gehuild?
“Van verdriet huilen is lang geleden. Ik denk dat dat een tijdje na de dood van mijn pa moet zijn geweest, ook al door het plotselinge besef dat je twee ouders weg zijn. Dat is een shock. Maar ik zag onlangs in een filmpje een kind dat aan het zingen was. Dat was zo hartverscheurend en zo mooi dat ik voor ik het wist aan het wenen was. Toen dacht ik: ik word een sentimentele oude man.” (lacht)
12. Bent u ooit door het lint gegaan?
“Nooit. (overtuigd) Laten we zeggen dat ik al door het hele oeuvre van De Sade heb gebladerd, vooral op vergaderingen. Vergaderen brengt echt het allerslechtste in mij naar boven. Ik neem dan een ijzeren pook, leg hem rustig in het vuur tot hij roodgloeiend is en dan via de aars duw ik die tot in de hersenpan. Als een vergadering langer dan een kwartier duurt, is het zover. (lacht) Dan is hij daar, De Sade. Maar nee, ik ben nog nooit zo kwaad geweest dat ik de controle ben verloren. Gelukkig.”
13. Wat is uw vroegste herinnering?
“De groenige geur van het Minnewater op de trouw van mijn nonkel, ik moet een jaar of drie geweest zijn. Voor de rest herinner ik mij niets van die dag. Wat ik mij wel goed herinner, omdat ik er zo blij van werd, zijn zomeravonden. In onze tuin stond een grote spar en je kon daaronder gaan liggen, zoals een hond. Ik herinner mij de bosgrondgeur en kinderstemmen in de verte. Op de familieboerderij herinner ik me het loof dat verbrand werd na de oogst en de rook die traag opsteeg. Ik weet nog hoe geestig het was om daar te zijn. Heel de familie van moederskant, dat waren boeren, hè. Het grappige is dat toen ik daar onlangs passeerde omdat mijn beide ouders daar begraven liggen, ik de oude familieboerderij zag. In mijn verbeelding besloeg die de helft van de provincie. Godverdomme, viel dat even tegen zeg. Jezus, wat een keuterboerderijtje.” (lacht)
“Ik herinner mij ook nog het geluk van bij de beesten te zitten. Met mijn nonkel Octaaf, op de hooibalen, bij de koeien. De geur van die lijven, de warmte die ze verspreidden. Mijn nonkel die een sigaretje smoorde. En dan de koeien melken. Als je die melk uitgoot, dreef daar echte boter op. Echt paradijselijk. Alles was simpel.”
14. Hebt u soms heimwee?
“Nee. Ik had toen plezier, maar gelukkig heb ik nu ook plezier. Ik heb zeker geen heimwee naar dat complexloze. Dat was ook onwetendheid, natuurlijk. Maar het was wel zalig.”
15. Wat hing er aan de muur van uw tienerkamer?
“Ik weet dat ik ooit een foto naast mijn bed had gehangen van Ulrike Meinhof (journaliste en lid van de Rote Armee Fraktion, 1934-1976, red.). Ik was verliefd op haar. Voor de rest mocht er niets aan mijn muur hangen. Zeker geen muziekgroepen.”
16. Welk werk heeft voor u een bijzondere betekenis?
“Zo veel werken. Dat werk daar van Dirk Braeckman, dat mij dieper heeft leren kijken. De Alfa-cyclus van Ivo Michiels, die ik verslonden heb aan zee in Spanje. ‘Dat is nu toch geen strandlectuur’, zei mijn pa. (lacht) Francis Bacon, die ik ontdekt heb in een galerie in Brugge. Alice in Wonderland. Maar evengoed een altaar hierboven, vol met dingetjes. Dit halssnoer rond mijn nek met allerlei dingetjes die ik gekregen heb van wie mij dierbaar is, de trouwring van mijn moeder, een stuk komeet van Tahon, een medaille van mijn vader, een zilveren pentagram, dingen van mijn zoon, mijn dochter, en mijn vrouw, iets van Stefan Hertmans. Zo ben ik nooit alleen. Ik mag doodgaan, maar zal nooit alleen zijn. Meer kan ik niet wensen.”
17. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?
“Nee, ik ben totaal ongetalenteerd voor religie. Ik heb daar niets mee. Ik versta het concept niet.”
18. Hoe definieert u liefde?
“Ik heb daar heel lang over nagedacht. Ik vind dat echt een heel moeilijke vraag. Je kunt ervan uitgaan dat alles vrij zinloos is. Dat er au fond misschien wel een miljoen mogelijke constellaties zijn waarin je zou kunnen samenleven met iemand. Maar dat die twee mensen beslissen om dat specifiek met hun tweeën te doen, om lief en leed te delen, om samen alles te overwinnen, dat vind ik straf.”
19. Wat vindt u erotisch?
“Veel. (klopt boek op tafel) Ik heb een zwak voor mensen die iets goed kunnen. Ik heb nog lesgegeven aan beenhouwers in de tijd. In de normale omgang waren die soms onbehouwen, maar dan begonnen die vlees te versnijden en werden dat plots balletdansers. Je hebt mensen die helemaal opgaan in wat ze goed kunnen. Dan ben ik verloren. Dat is voor mij erotiek in de brede zin. Onweerstaanbaar!”
20. Wat is de speciaalste plek waar u ooit de liefde hebt bedreven?
“Ik kan hier alleen maar omgekeerd op antwoorden. De raarste plek vind ik een bed. Daar dient een bed toch niet voor? Voor de rest… Waar niet?” (lacht)
21. Hoe zou u willen sterven?
“Ik twijfel. Mijn ma is gestorven op een fantastische manier. Knip en ze was dood. Een hartaderbreuk. Mijn pa was vroeg opgestaan en mijn moeder riep: ‘Ga je naar de bakker? Wil je een broodje meebrengen?’ Welk broodje vroeg hij zich af. Hij ging terug naar boven en ze was dood. Ze lag zoals ze altijd in bed lag, met haar arm achter haar hoofd, en heeft er dus niets van gevoeld. Dat is ideaal. Alleen is de shock natuurlijk gigantisch voor wie achterblijft. Ik zag mijn vader zo verkruimelen. Die mens kon dat niet aan. Alsof ze met een voorhamer op die vent geslagen hadden.
“Bij mijn pa was het omgekeerd. Hij hield wel van een portie opera, dus hij heeft er langer over gedaan. Ongeveer een jaar. Hij is zeer genereus gestorven, als een liefdeverspreidend mens. Dat is natuurlijk ook wel verleidelijk, om zo dood te gaan. Op het einde rook hij het wanneer je binnenkwam. Het lichaam dat zich naar je keerde als een kuikentje naar de lamp. Ongelooflijk wat een zachtheid dat genereerde. Ik weet niet goed welke manier te kiezen. Misschien toch die laatste. Die is iets genadiger voor de achterblijvers.”
22. Wat zou u wensen als laatste avondmaal?
“Een laatste avondmaal met familie en vrienden. Ik kan dat alleen met mensen die ik heel graag heb, samen eten. Wat wil ik dan? Sushi en sake, een goed stuk chateaubriand, en wijn, goeie wijn. En goed brood met goeie boter. En een chocoladefontein. En dan zeveren en lachen en bleiten.”
23. Welke droom hebt u nog?
“Zoals Henri Matisse op zijn tachtigste vanuit zijn bed met een lange stok nog een gezicht op de muur tekende met één simpele lijn, zo zou ik willen eindigen met één simpel zinnetje. Een kristalhelder zinnetje. Zo helder dat het raadselachtig wordt. Misschien heb je een heel leven nodig om dat te bereiken. Als ik de laatste gedichten lees van Paul van Ostaijen, die belachelijk jong is doodgegaan (hij werd 32, red.), die zijn ook zo helder, simpel. Altijd maar evolueren tot je aan dat ene zinnetje komt. Dat is mijn droom.”