Donderdag 01/06/2023

Ronde Van Frankrijk

Illustrator Judith Vanistendael: "Een tekenaar mág een beetje raar zijn"

'Toen mijn vriend voor het eerst naar Blond kwam, wist hij niet wat hij zag. ‘En jij doet alsof 
dit normaal is’, zei hij. Hij leerde me met nieuwe ogen kijken.’ Beeld Thomas Sweertvaegher
'Toen mijn vriend voor het eerst naar Blond kwam, wist hij niet wat hij zag. ‘En jij doet alsof dit normaal is’, zei hij. Hij leerde me met nieuwe ogen kijken.’Beeld Thomas Sweertvaegher

"Toen het woord hoogsensitief voorbijwandelde, wist ik: tekenen is iets voor mij", zegt Judith Vanistendael (43). We zitten in de tuin van het familiehuisje in Blond. Ooit was ze ‘de dochter van Geert van Istendael’, journalist en schrijver. Nu is hij steeds vaker ‘de vader van Judith’. Dat we voor haar komen? "Vindt hij geweldig."

Rik Van Puymbroeck

De 'Ronde van Frankrijk' hoort in Parijs te eindigen, maar de verleiding van Blond was te groot. Een dorpje met 699 inwoners en liefst 83 lieu-dits, zeg maar gehuchten, de zo mooie geografische poëzie die je overal in dit machtige land vindt. Wie wil nu geen huisje in Bois-Mort, Etang-de-Villerajouse, Gare-Blond-Berneuil, Ladégaillerie, Le Mas-du-Bost, Puy-Grenier of Thoveyrat? Allemaal deel van Blond, in de Haute-Vienne, 37 kilometer van Limoges. Je rijdt erheen via La Brousse, waar je geflitst kunt worden. En inderdaad.

Hier is de grond van graniet en eigen wijn maakt dit dorp niet. De Franse Wikipediapagina van Blond is opvallend lang, maar onder het tussentiteltje ‘Personnalités liées à la commune’ staat niks. Niemand van naam werd hier geboren.

Maar wat dan met Thérèse en Gérard? Boerenmensen die meer dan 30 jaar geleden hun hof en hun hart openden voor toeristen voor les vacances à la ferme en waar de familie Vanistendael zeer toevallig belandde. Lies, Geerts vrouw, was ziek en was tegen de koorts en de ­verveling dan maar in de Larousse beginnen ­bladeren. Toen Geert die avond thuiskwam, vroeg ze eenvoudig: ‘Ken jij alle departementen van Frankrijk?’ Hij was zeker van wel, maar hij was mis. En zo zoekend kwamen ze bij de Haute-Vienne uit en de volgende vakantie aan de lange tafel van Thérèse en Gérard.

“Dat was een echte boerderij”, zegt Judith. “Geen zachtaardige. Een echte boerderij met varkens en melkkoeien. Waar schapen geslacht werden en ik de darmen eruit zag gehaald worden. Waar biggetjes met scheermesjes in hun kloten gecastreerd werden. (glimlacht) Ik zag het allemaal en ik hield er geen trauma’s aan over.”

Geert en Lies en Judith herinneren het zich zo: “Thérèse toverde ’s avonds spectaculair lekker eten uit haar vuurtje. Heel veel eten. Echt héél veel eten. In het begin zat het stampvol aan tafel: Belgen, Nederlanders, en ook Fransen. Maar later schoven ze op. Door nieuwe autostrades ­gingen de Fransen dieper in hun land. Mensen vragen ook meer: een zwembad, activiteiten. Dit is een prachtige streek, met mooie dorpjes. Maar er is niks. Alleen Oradour-sur-Glane, 15 kilometer verderop.”

Zij bleven, altijd en graag kwamen ze terug, de tafel van Thérèse en Gérard riep en die twee mensen zelf natuurlijk. Zo gul in het leven en in de vrijgevigheid dat Geert en Lies zachtjes naar een huisje in hetzelfde dorp gingen zoeken. Om dichtbij te blijven, misschien ook uit bescherming voor die twee mensen zelf. “We wilden niet van hun vrijgevigheid profiteren”, zegt Geert.

Nepstradivarius

“Morgen geeft Thérèse een feest en ik wil graag dat je meegaat”, zegt Judith, de avond van onze aankomst. Gérard is er niet meer. Toen ze een paar jaar geleden de boerderij moesten verlaten en een huisje in het dorp betrokken, werd het leven zwaar voor hem. Een boer verplant je niet. Hij miste zijn hof, Gérard miste zijn beesten, Gérard miste zijn leven. Thérèse geeft geen feest omdat Gérard het leven verloor, wel om familie te danken voor de hulp na zijn vertrek. De Vanistendaels zijn familie geworden.

Vroeger stopte de trein nog in Blond-Berneuil, zoals de Rue du Tramway nog herinnert aan de tram die ooit tot in het dorp reed. Maar gisteravond kwam Judith met de trein uit Poitiers naar Limoges waar haar vader haar opwachtte. Hij bracht haar naar dit huis met nummer 3, gebouwd rond 1789. In dit huis schreef Geert van Istendael of vertaalde hij gedichten samen met Koen Stassijns. “Toen we dit huis kochten, kregen we meteen ook alle inboedel erbij”, zegt Geert. “Zo gaat dat in Frankrijk. Zetels, kasten, tafels: alles. Op zolder vonden we een viool, met daarin een etiket en daarop: ‘Antonius Stradivarius Cremona Fecit Anno 16 honderd en zoveel’. We dachten ons rijk, maar toen lieten we daar een specialist naar kijken. Bleek het toch maar een gewone viool die gemaakt was door iemand die naast een drukkerij van valse etiketten woonde.”

'Ik kan niet goed genoeg tekenen. Maar ik ben wel goed in scenario’s personages 
en emoties opbouwen. Dat is ook iets’. Beeld Thomas Sweertvaegher
'Ik kan niet goed genoeg tekenen. Maar ik ben wel goed in scenario’s personages en emoties opbouwen. Dat is ook iets’.Beeld Thomas Sweertvaegher

Judith was dus acht toen ze voor het eerst in Blond kwam. “Soms kun je ergens zo thuis zijn, dat je niet meer ziet wat er mooi en speciaal is. Toen mijn vriend hier voor het eerst kwam, wist hij niet wat hij zag. ‘En jij doet alsof dit normaal is’, zei hij. Hij doelde op de schoonheid van de streek. Hij leerde me met nieuwe ogen kijken. Dit is een klein dorpje, maar als je je huis wilt verven, moet je naar het gemeentehuis waar je een kleurenkaart krijgt. Uit een paar tinten mag je kiezen: pastel, afgebleekt bruin, een soort groen. Roze mag niet. En wit ook niet: dat is de kleur van Mortemart, een dorp verder. Dit is een arme streek. Bellac, dat wat groter is en waar ik soms ook met de trein aankom om dan de taxi tot hier te nemen, loopt helemaal leeg. Ze hebben nochtans een spectaculaire bibliotheek, met een ongelooflijk mooi aanbod. Ook veel films en strips. Je vindt er het geboortehuis van Jean Giraudoux (Franse schrijver die leefde tussen 1882 en 1944, RVP) en er is een monument voor (winnaar Nobelprijs voor Literatuur in 1904, RVP).

“Dit is ook de taalgrens van het Occitan, maar nu spreekt zo goed als niemand het meer. Iemand vertelde hoeveel verschillende woorden ze hadden voor een gat in de haag. Bepaald door de grootte en hoe dat gat ontstaan was. Voor ons is dat vreemd, maar hoeveel woorden hebben wij niet voor de verschillende soorten regen?”

Penelope

De schoonheid van Blond zit in die kleine verhalen, maar ook in de kerk, uit de 12de eeuw, op de banken zie je nog naamplaatjes: Madame Ladegaillerie kwam jaren op dezelfde plek bidden. Het hout uitgesleten door de knieën. Op het plein geen bakker, maar wel harnacheur JP. Léobet: een zadelmaker. Op het kerkhof liggen de doden en café Chez Boulette is te koop. Judith tekent in ons boekje hoe Boulette eruitziet. Als een ronde bol, met twee stokjes als benen eraan. “Je kon bij hem une portion de cheval eten”, zegt Geert. “Een enorm stuk vlees. Maar Boulette stopt ermee.” Boulette is moe.

“Inspireert Blond me?”, herhaalt ze de vraag, als we de ochtend na een heerlijke maaltijd in La Belle Equipe in buurdorp Montrol-Sénard (nog kleiner, 240 mensen, hier woont Thérèse nu) praten. Gisteravond was het Quatorze Juillet maar er was geen vuurwerk. “Meestal kom ik als ik een opdracht moet afwerken. In dit huis is geen internet. Dan werk je heel hard. Toevallig tekende ik gisteren een geboortekaartje voor vrienden, ik probeerde of ik dat kindje aan een bramenstruik kon laten groeien en misschien komen die bramen wel van hier. Maar het is niet dat ik hier plots de natuur teken of waanzinnig bucolische taferelen. Eigenlijk kan ik overal tekenen, als ik ritme en structuur heb. Maar het liefste doe ik dat in mijn atelier. Daar zitten twee andere mensen die ook hard werken.

“Soms droom ik erover. Dan zit ik één maand in Rome en moet ik alleen dat doen. Tekenen. Geen bedden opmaken, geen boterhammen voor de kinderen, geen sociale afspraken. Alleen werken en ’s avonds naar de cinema. Het moet wel een aangename plek zijn met licht. In een vochtig zolderkamertje in Parijs zou het niet lukken. In Parijs tout court zou ik niet snel tekenen. Ik vind er geen ruimte. Ook een tent in de Sahara is moeilijk. Of Mopti, in Mali, waar ik was. Het is er te warm om te tekenen. Schetsen in Mopti lukte wel. Maar een boek is nog iets anders.”

In de “vroege vroege lente” reisde Judith naar Málaga, enkel om de Odyssee te lezen. Helemaal van a tot z. “Het is een gedicht, redelijk mooi geschreven, en vertaald door Patrick Lateur. Ik wilde het lezen, omdat ik aan een boek werk over Penelope, de vrouw van Odysseus. In Brussel heb ik altijd iets te doen, in Málaga kon ik dagen aan een stuk lezen op terrasjes.

“De samenleving was in die tijd echt niks: ze hadden slaven, de vrouwen waren niks waard, het was een heel heel héél patriarchaal systeem. Eigenlijk ergerde het verhaal me meer dan ik het fijn vond, maar er zitten prachtige passages in en veel poëzie. Het is degoutant, maar tegelijk is het prachtig en wondermooi. En uit elk verhaal kun je iets halen dat relevant is voor de actualiteit.”

Dat maakt het ook eng, vindt ze. “Ik denk altijd dat ik dezelfde verhalen ga brengen die al gemaakt zijn, omdat alle thema’s altijd dezelfde zijn. Er wordt al 70.000 jaar kunst gemaakt en we zijn nog altijd dezelfde mensen. Alleen met een andere saus erover. Kan ik dan nog nieuwe ­verhalen verzinnen? Dus dacht ik aan de grote Europese verhalen waarop wij onze identiteit bouwden. Automatisch kom je dan bij de Grieken terecht. Penelope wachtte twintig jaar op haar man en toen was haar zoon Telemachos meerderjarig en werd hij de baas in huis. Toen dacht ik: ik ga Penelope een nieuw verhaal geven. Op 150 bladzijden. Als het daarin niet lukt, moet ik er niet aan beginnen.”

Dat is een zelfbeperkende maatregel. Mikel, het vorig jaar verschenen verhaal dat ze samen met Mark Bellido maakte, telde er 368. “Vroeger kon ik heel monomaan bezig zijn. Maar als ik dat doe, spant mijn hele lijf zich helemaal op. Ik heb mijn schouder al kapot getekend. Ik wil nu speelsheid creëren. Geestiger aan mijn tekentafel zitten.”

Judith Vanistendael en journalist Rik Van Puymbroeck aan het huis van het gezin Vanistendael in Blond. Beeld Thomas Sweertvaegher
Judith Vanistendael en journalist Rik Van Puymbroeck aan het huis van het gezin Vanistendael in Blond.Beeld Thomas Sweertvaegher

Maar hoeveel Judith komt er dan in Penelope te zitten? Ze denkt na. “Ik kan grappige tekeningen maken als ik me zelf heel slecht voel. Sowieso zit er altijd veel van jezelf in, maar daarom niet van jezelf op dát moment. Maar ook veel van anderen. (lacht) In de dialogen van mijn hoofdpersonage komt veel uit hoe mijn vriend spreekt. Penelope is dus vaak mijn man. Ik observeer en steel.

“Onlangs kreeg ik een sms van een vriend: ‘Wat? Jij hebt me in dat boek laten trouwen met die vriendin?’ Dat was een boek van zeven jaar geleden, hij vond het grappig om zichzelf zo uit de context gerukt terug te vinden. Die twee mensen hebben met elkaar helemaal niks te maken.

“Ik teken net zoveel als een werkmens werkt”, zegt ze plots. “Soms wil ik ook wel iets anders doen dan tekenen.”

Liefst geen publiek

Maar meteen weet ze ook: ze tekende altijd. “Ik vond het verschrikkelijk om naar de eerste kleuterklas te gaan. Maar in de klas zag ik een tafel, een potlood en een blad en ik heb de hele dag niks anders gedaan. Eigenlijk stopte ik er pas mee toen ik 19 was. Tot ik 26 was, tekende ik niks meer, omdat ik dacht: wat ik dacht dat ik was, ben ik niet. Alle zelfvertrouwen was op mijn 19de met de grond gelijkgemaakt. Pas zeven jaar later zei mijn toenmalige partner: ‘En nu ga je naar Sint-Lucas’. Dat voelde als thuiskomen.”

Dat zijn twee verhalen. Eén, over die kleuter: wat bracht dat tekenen? “Rust, voor zover ik dat nog kan weten. Ik heb altijd grote moeite gehad om me in groepen te bewegen. Een klas is heel moeilijk en ik kan zeer snel overprikkeld raken. Tekenen was, en is, een reden om niet in de groep te moeten staan. Je bent bezig. Ik ben trouwens niet alleen. Een vriendin is kinderarts op hoog niveau. Ze heeft een hele zware job en om tot rust te komen, kleurt ze kleurboeken in.

“Door te tekenen, geef ik alles wat in mijn hoofd zit vorm. En als je dat veel doet, word je goed. Zoals dat met pianospelen gaat. Dat heb ik ook veel gedaan, maar ik heb één talent niet: ik kan niet performen met publiek. Ik kan zelfs geen fiets repareren als er mensen kijken. Met publiek glijd ik met mijn stresszweethandjes uit over de toetsen van de piano. Een tekening geef ik ook pas af als ze af is. Lesgeven lukt me nu wel, omdat ik ouder ben. Maar dat is geen kunstwerk. Terwijl ik van elk beeldverhaal wel een universeel kunstwerk wil maken dat raakt en ontroert.”

Zelfs signeren vindt ze moeilijk. “Omdat iedereen er een tekening bij wil en en dat dus moet terwijl ze kijken.”

Zou het kunnen dat Judith, mocht ze nu 8 zijn, een label zou krijgen? Bijvoorbeeld: hoogsensitief. “Zéker wel. Ik ben daar nooit op getest, en maar goed ook, want wat is dat? Dat is een manier van zijn. Alleen is het zeer vervelend in onze samenleving. Er is veel lawaai, er zijn veel schermen, er is veel mail, er zijn veel mensen. Dat is allemaal een beetje ambetant. Ook snelheid is lastig. Ik ben nogal traag in de dingen en het heeft lang geduurd voor ik het doorhad. Ik had veel allergische reacties, sliep slecht, had altijd een ander lief, dronk koffie en alcohol.”

Pas toen ze 33 was, begon wat te dagen. “Ik leefde heel intens. Ik verhuisde, deed veel, experimenteerde erop los. En ik begreep maar niet waarom ik altijd uitgeput was en geen rust vond.”

Toen, zo zegt ze het, “kwam het woord hoogsensitief voorbijgewandeld”. “Toen dat gebeurde, dacht ik: tekenen is echt iets voor mij. Hoogsensitief is een goeie uitleg en biedt een handige woordenschat om iets uit te leggen. Raar en confronterend, hoor. Het is geen wandeling door het park, maar het gaf me wel de juiste inzichten om me beter te doen werken.”

Geen apenootjes

Bracht, en brengt, die rust ook minder twijfel? Ze schudt het hoofd. “Ik ben Serena Williams niet, die keer op keer geniaal blijkt te zijn. De twijfel gaat niet weg. Alleen Toen David zijn stem verloor vind ik écht goed. Dat is een voldragen boek, mijn idee, zonder concessies, de personages kloppen, op de structuur zit geen millimeter speling, het is een complex verhaal ondanks de eenvoud. Maar ik ben bang het nooit meer opnieuw te kunnen. Het idee: nu gaan ze me doorhebben, het was allemaal maar toeval.

“Gelukkig is de twijfel niet verlammend. Alleen kan ik in periodes dat ik zelf teken, zoals nu met Penelope, best niet te veel anderen lezen. Mensen die ik bewonder zoals Riad Sattouf, David Mazzucchelli, Étienne Davodeau... Maar de schrik zit er niet in dat ik hun stijl zal kopiëren. Neen, want ik kan niet goed genoeg tekenen. Dat is één van mijn zwaktes. Mensen als Jeroen Janssen, Picasso en Rembrandt: dát zijn virtuozen. Maar ik ga niet voor apenootjes en misschien móét je niet virtuoos tekenen om een goed boek te maken. Maus is niet goed getekend, maar het is wel de top. Ik ben goed in scenario’s, personages en emoties opbouwen. Dat is ook iets. Al zou ik het wel graag kunnen, zo overdonderen met een waanzinnige tekening.”

Scenario’s kun je schrijven en dat had ze dus misschien ook kunnen worden. Zoals haar vader doet. Gedichten, essays, vertaalwerk, romans. “Dat klopt, maar het heeft zo weinig manueels. Van schrijven word je niet vuil en ik ben graag met mijn handen bezig. Koken, in de tuin werken, tekenen. Dat ambachtelijke vind ik fantastisch. Ik zou nog liever pottenbakker worden dan schrijver.”

Ze wijst op haar handen: “Ik vind het fijn om ze te zien en ik moet nooit denken aan de kleren die ik moet aantrekken of dat mijn nagels vuil zijn. (bijna plechtig) Want ik ben tékenaar! Dat is een positie in de samenleving die erg vrij is. Je mág een beetje raar zijn. Ik mag naar de bakker of een pint pakken in een vuile broek. En sowieso heb ik geen neus voor sociale conventies. Ik kom ook uit een speciale familie die niet zo conventioneel is. Er kwamen nooit opmerkingen over wat ik aan had. (stiller) Wat ook vreselijk kan zijn, want het botste niet. Maar meestal heb ik dus niet door als mensen iets ambetant vinden.”

Ze geeft een voorbeeld, over die speciale familie: “Ik heb me nooit belemmerd gevoeld dat ik een meisje was. Tot ik 26 was, maar misschien pas echt toen ik kinderen kreeg. De stripwereld is een mannenwereld en plots kreeg ik vragen als: hoe voelt het als vrouw en is uw werk vrouwelijk? Ik zat naast Michael De Cock in een panel, die vijf kinderen heeft en ik had er twee. Maar aan mij vroegen ze of het een probleem was mijn werk met een gezin te combineren. Dat vond ik niet oké.”

null Beeld Thomas Sweertvaegher
Beeld Thomas Sweertvaegher

Dat thuis jongen/meisje-zijn geen onderwerp was, noemt ze een groot cadeau. Als illustratrice was, misschien, vrouw zijn (en dochter van Geert van Istendael, ja, bij hem in twee woorden, de spatie als pseudoniem) zeker in het begin wel een voordeel. Ze knikt: “Dat heeft me geen windeieren gelegd. Vrouw zijn en die familienaam. Ik moet daar niet flauw over doen. Dan had ik allicht niet in Alleen Elvis blijft bestaan gezeten en zat jij nu misschien niet in Blond. Met een andere naam en een ander geslacht zou mijn hoofd-autostrade anders geweest zijn. En had ik De maagd en de neger niet kunnen maken.”

Wilfried Martens

Wie wat ouder is, kent haar vader eerst nog als journalist bij de BRT. “Mijn ouders scheidden toen ik nog geen twee was. Aan het gezin heb ik geen herinneringen meer. Nul. Mijn mama is een heel fijne mama, een zeer intelligente dynamische vrouw. Maar ik ben niet bij haar opgegroeid. Dat was toen het meest logische. Ik groeide op bij papa en bij Lies en op woensdagnamiddag nam hij ons vaak mee naar de BRT-redactie. Ik herinner me nog dat ik in de telexkamer speelde en dat hij me meenam als hij Wilfried Martens ging interviewen. (glimlacht) Dat was dan dat. Pas later besefte ik dat dat toch speciaal was.”

Ze werkten ook al samen. Dit jaar nog tekende Judith de cover van Geerts roman Het lijk in de boomgaard, verschenen bij Houtekiet. “Als ik mijn vaders werk lees, herken ik hem onmiddellijk. Het is alsof hij zijn lijf heeft uitgeschreven. Hij zit in de onderwerpen, de details, de toon, de vaart. Hij staat heel dicht bij zichzelf. En ik lees heel graag wat hij schrijft. Gelukkig maar. Voor iemand van toch al 70 heeft hij een hele frisse stijl, vind ik. En als hij zich vergist, is hij niet te beroerd zijn mening bij te stellen.”

Daarnet zei ze ‘speciaal’, als vertaling van ongewoon. “Je weet niet waar je opgroeit, je wordt pas wakker als je volwassen bent.” Dat zit in veel. Ze was 18 en trok naar Berlijn om aan de Hochschule der Künste te studeren. “Maar ik ging wel wonen bij mensen die mijn vader kende in Oost-Berlijn. Toch bijzonder.”

Toen ze 14 was, las ze Jane Austen in het Engels. “Is dat normaal? Neen, maar ik besefte niet dat anderen dat niet konden. Ik was heel arrogant en heel betweterig. Ik groeide op tussen duizenden boeken en met veel debat. Nu haat ik dat, maar toen bestónd ik uit debat. Ik groeide op in een omgeving die zo talig was, dat ik later pas door scha en schande leerde dat dat niet gewoon is. En niet zaligmakend. Het behoedt je immers niet voor pijn en verdriet en emotionele onhandigheid. Iemand ondersteboven lullen, is niet wat je tot een leuke mens maakt of iets dat hechte vriendschappen maakt.

“Ik studeerde later goed, haalde grote onderscheiding op de universiteiten, maar ondertussen ging het niet goed met mij en mijn lief. Pas rond mijn 33ste – amai, de Jezus-jaren – kon ik met enige afstand kijken naar wie ik toen was. En nu heb ik ook pas door wat ik allemaal in Berlijn heb meegemaakt.”

In Blond praten met een vrouw die in Brussel woont en in Berlijn het leven heftig leefde, allemaal plekken met een B, maar onvergelijkbaar. “Ik was maar één jaar in Berlijn, het is nu 24 jaar geleden, maar het was bepalend voor mijn leven”, zegt ze.

Hierom: “Een leraar zei me: ‘Je bent helemaal geen kunstenares’. Dat was erg moeilijk, maar eigenlijk bedoelde die: ‘Je bent geen conceptueel kunstenares’. Ik was te jong om te zeggen dat ik het wel was. Heel mijn zelfbeeld werd aan diggelen geslagen.”

Ook daarom: “Ik kwam, ook op persoonlijk vlak, in een heel experimentele fase en in de Berlijnse homoscene terecht. Dat was heel ruig en had opnieuw serieuze invloed op mijn zelfbeeld.”

Nog iets: “Ik was er heel eenzaam.”

En dan: “Ik zat er in een historisch tijdsgewricht dat ik niet kon lezen. De Muur stond nog in de hoofden van de mensen en elke dag moest ik van Friedrichshain in Oost-Berlijn naar de Kurfürstendamm in het westen. Elke dag de grens over, elke dag in een nieuw paradigma. Voor een meisje dat sinds één week 18 was en uit een beschermd intellectueel-elitair milieu kwam en dat dacht alles te weten, was dat enorm.

"Ik wist niet meer wat ik moest voelen, alleen een diep diep gevoel van eenzaamheid en verdriet overviel me. Ik vond de sleutels niet voor dat gevoel, dwaalde door een stad die kapot was en naar bruinkool rook. Niks wat ik als normaal beschouwde of wat ik gezien had bij vrienden van mijn ouders.

“Nu weet ik dat het erg nodig was en dat ik thuis weg moest. Misschien was zo’n schoktherapie dus wel goed. (lacht) En ik blijk het wel vaak op te zoeken. Mijn eerste grote liefde was een zwarte moslimvluchteling.”

Heftig signaal

Vader brengt nog wat koffie, laverend tussen de strontjes die schapen hier achterlieten. Ze graasden het gras kort, maar meteen ook alle struiken. Met Lies vertrekt hij alvast naar de middagreceptie van Thérèse. “We komen straks.” Judith stapte in 2010 naar Santiago de Compostela. Daar kwam later een boek van. Recenter fietste ze met haar vriend langs het Canal du Midi. Deze zomer is er een reis naar Ierland. Het leven is vol.

Half juni antwoordde ze dit op de vraag of we naar Blond mochten komen: ‘’Dank je voor je mail. Laat me er even over nadenken. Is het oké als ik je maandag iets laat weten?’ Dat was overdacht uitstel, zegt ze nu. “Ik heb tijd nodig om iets te kunnen inschatten. Niks hóéft, dat heb ik geleerd.”

En die les was nodig. “Tijd, tijd, tijd. Dat is wat helpt als iets tegenvalt. Weten: alles gaat over. Tijd brengt troost. Bij een eerste liefdesverdriet weet je dat niet. Dan heb je de ervaring van het ‘overgaan’ nog niet en dan is dat tienduizend keer erger. Maar mijn mama heeft me geleerd dat je moet zitten en wachten. En zorgen dat iemand soep voor je maakt. Maar soms heb je ook professionele hulp nodig.”

Die professionele hulp had ze ooit nodig. “Mij helpt dat, ja. Ik heb ooit een depressie gehad, met pillen en al. Maar wat me meest hielp, was de les dat je alles kunt trainen. Alleen kan het niet allemaal meteen. En je hebt een leven lang om te oefenen. Plak post-its op je wc-deur. En als de telefoon gaat en iemand wil metéén iets weten, zeg je: ‘Ik kan er nu niet op antwoorden, ik stuur je een mail.’

“Die depressie was zo zwaar dat ik plots in familiegezelschap niet meer sprak. Ik was 33, was fysiek uitgeput, door kinderen, werk en studeren. Eén of twee jaar zweeg ik, tot ik ademhalingsoefeningen ontdekte en zo leerde ja of neen te zeggen. Ik kon niks meer, kon niet meer eten in bijzijn van anderen. Ik had veel hoofdpijn en borstpijn. Automatisch zorgde ik wel voor mijn kinderen, maar ik voelde op den duur zelfs geen affectie meer voor mijn kinderen. Alsof ik van hen vervreemdde. Dat was een heftig signaal.”

Een jaar werkte Judith niet en zocht dokter en psycholoog op. “Telkens als ik er heen moest, moest ik overgeven, ik had ongelukken met mijn fiets. Maar langzaam, stap voor stap, ging het beter. Ik gaf niet meer over. Had geen pijn meer. Voelde weer emoties voor mijn kinderen. Nu weet ik heel goed wanneer de grens komt.”

Saliewijn

In Montrol-Sénard heeft Thérèse buiten een lange tafel gedekt. Er zijn hapjes en er is vin de sauge: saliewijn. Smaakt wat apart, maar je drinkt je glas uit en aan deze tafels gaan mensen praten en naar elkaar luisteren. Naar verhalen over Bogota, over Armenië, over het huis van Thérèse dat nu zo goed als klaar is en waar ze haar leven verder zet. Zonder Gérard, die nooit meer terugkeert uit het bos van de dood en altijd gemist zal blijven.

En dan is het nog 723 kilometer rijden vanuit Blond naar huis. Dit keer zullen we zwaaien naar de flitspaal in La Brousse, en we nemen aan het einde van deze Ronde van Frankrijk afscheid van Thérèse en van Judith. Met een kus. Daar kunnen geen bloemenmeisjes op de Champs-Elysées tegen op. En liever saliewijn dan champagne.

Dit was de laatste etappe. Lees alle voorgaande afleveringen op demorgen.be/rondevanfrankrijk

Zeventien van Rik Van Puymbroecks ‘reisinterviews’ die de afgelopen jaren in De Morgen verschenen, zijn nu gebundeld in Ergens onderweg, Houtekiet, 250 p., 19,99 euro.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234