DagboekJeroen Maris
Tet kan er niet bij zijn, maar het geeft niet, want het gezelschap rond de cafétafel is groot en genereus
Jeroen Maris is journalist.
Polly (zij van zeven) vraagt waar Tet blijft. Ik zou haar nu kunnen zeggen dat ze de naam niet helemaal juist uitspreekt, dat het Dett is, maar sommige fouten horen ongecorrigeerd te blijven.
Tet kan er niet bij zijn vandaag, maar het geeft niet, want het gezelschap rond de cafétafel is groot en genereus. De meesten van hen zijn ex-collega’s van me: met pensioen, zelf weggevlogen of zoekgemaakt door een Excel-tabel van Het Bedrijf. Samen zijn we een mooi rommeltje.
Eerst worden de feitelijkheden afgetoetst – iedereen nog altijd gezond, iedereen nog altijd niet gelukkig maar veel scheelt het niet – en dan wordt de werkelijkheid de deur gewezen. Hier, aan deze tafel, bespreken we de nakende kampioenstitel van Cercle Brugge, jubelen we om de nieuwe plaat van The Beatles en heeft niemand de rouwbrief gekregen van die andere ex-collega.
De glazen komen vol en gaan weer leeg, en nergens valt een -oloog of een -ist te bekennen die met z’n snibbigste stemmetje komt kijven dat we oorlog voeren met ons lichaam en zo nooit 139 zullen worden. Jammer, want anders hadden we de -oloog of de -ist kunnen vertellen dat jezelf voortdurend opwinden in de krant vast ook niet goed is voor de gezondheid.
“Als kind kocht ik in het snoepwinkeltje twee sigaretten voor één frank”, zegt W. “Om het hoekje rookte ik die op met een vriend. Nooit zo hard gehoest als die dag, nooit zo gelukkig geweest als toen. En dat wil wat zeggen, want ik wás al zo gelukkig.”
Voor het slapengaan maakt Polly haar dagelijkse notitie in haar dagboek. Ik ben nieuwsgierig naar wat er voor haar overblijft van ons handvol heerlijke uren in ballingschap aan een cafétafel. Blijkt: Tet was er niet, ze heeft een leuke poes mogen aaien en volwassenen hebben met zevenjarigen gemeen dat ze niet als kleuters wensen behandeld te worden.