ColumnJeroen Maris
Ik zie wat kwijt is, zij juicht om wat komt. Wanneer je zeven bent, maak je de werkelijkheid
Jeroen Maris is journalist.
Ik schik het laken rond haar, warm en strak, het worstenbroodje dat ik elke avond bij bedtijd bak. Dan de rituelen en het laatste aarzelen, en voor ik rechtsta van het bed schuif ik een wakkere lok weg van haar voorhoofd, alsof dat nog mijn taak is, de politieagent zijn van haar krullen. Een vader verspilt jaren aan de ontkenning dat z’n kind al wat kan.
Mijn gedachten zijn de uren niet gevolgd. In mijn hoofd zoemt nog de middag, en speelt zij op het pleintje om de hoek. Na lang aarzelen zet de herfst nu toch in, merk ik, mijn hals wil een rolkraag en mijn lippen hete soep. Nergens kan ik beter naar haar kijken dan hier.
De zwaartekracht is op dit pleintje niet zo van tel, je wordt hier niet uit de lucht geschoten als je even wil zweven. Ik zie haar ballet: het berust op dwarrelen, stuiven en stuiteren – wie zeven is, heeft het strompelen nog niet geleerd. Niets dat niet gebeurt volgens de logica van de nieuwsgierigheid. Er is zo weinig verdriet in haar leven, niets eigenlijk, voorlopig is ze een bokser die altijd wint.
Ik zie wat kwijt is, zij juicht om wat komt. Wanneer je zeven bent, maak je de werkelijkheid. Ze is een schepper, zoals ze over haar speelpleintje loopt, ze is het gladde licht dat over alles schijnt. Wat stomp en dof en mager is, raakt ze aan met een toverstok die ze zich maar hoeft in te beelden, en daar wordt het al rond en weldadig. De wereld het bord, zij het krijt.
Ik sta op en roep haar, want in de herfst moet je de schemering voor zijn. Straks zal de werkelijkheid onverschillig voor haar worden, zal alles bestaan ondanks haar. In het koele midden van de nacht wrijf ik toch nog maar eens een krul weg van haar voorhoofd.