InterviewFilosofe Vinciane Despret
Zijn dieren slimmer dan we denken? ‘Laat ratten zelf kiezen of ze meewerken aan onderzoek’
Zolang we dieren maar de goede vragen stellen geven ze verrassende antwoorden, verwacht Vinciane Despret. Volgens de Belgische hoogleraar filosofie zijn dieren niet zo dom als we denken. ‘Over vijftig jaar zullen we ons schamen over het dierenleed dat de industriële vleesindustrie nu veroorzaakt.’
Laboratoriumratten rennen eindeloos door labyrinten. Ze worden erdoorheen gejaagd door gedragsonderzoekers die willen ontdekken hoe slim ratten eigenlijk zijn. Maar wat vinden die beestjes daar zelf van?
Het is een vraag die Vinciane Despret (1959) bezighoudt. Ze is hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Luik en gespecialiseerd in dierengedrag. In haar boek Wat zouden dieren zeggen als we ze de juiste vragen stelden? stelt ze kritische en soms pijnlijke vragen bij onze omgang met dieren.
Ze wil niet alleen weten hoe die ratten de proeven ervaren, maar vraagt zich ook af of de metingen onder dwang wel een juist beeld geven van de intelligentie van de proefdieren. Despret betwijfelt of dieren de domme ‘beesten’ zijn waar mens en wetenschap ze lang voor hebben gehouden.
Despret richt haar pijlen vooral op de dominante stroming in het gedragsonderzoek, het behaviorisme. Die theorie gaat ervan uit dat dieren als een soort machines reageren op wisselende omstandigheden. Daarin, zo luidt Desprets verwijt, sluiten onderzoekers elke vindingrijkheid van dieren uit.
“Toen de burgemeester van New York ooit aan de grote behaviorist Skinner vroeg wat hij moest doen tegen de rattenplaag in de stad, antwoordde Skinner: ‘Ik weet het niet, ik ken de rat niet’. Dat klopte. Hij kende enkel ratten die door labyrinten rennen, de grote specialisatie van de behavioristen.
“Zij plaatsten uitgehongerde ratten in een labyrint met aan het einde een beloning. De vraag was dan in hoeveel tijd de rat een foutloos parcours zou lopen. Toen ze vaststelden dat ratten daarin slaagden, mogelijk via de geursporen die ze achterlieten, gingen de behavioristen de labyrinten schoonspuiten. Dat is zielig. Het betekent dat ze met hun vragen aan de rat eigenlijk bedoelen: wees vooral geen rat.”
U bekritiseert dat de getuigenissen van mensen die met dieren werken, zoals veehouders en dierentuinmedewerkers, worden uitgesloten uit de wetenschap als ‘louter anekdotisch’.
“Dat beschrijf ik in mijn nieuwe boek Leven als een vogel. De twee ornithologen die de grondslag hebben gelegd voor de studie van het territorium waren amateurs. Henry Eliot Howard (1873-1940) was een fabrieksdirecteur die vogels observeerde. Hij stelde vast dat vogels die het in de herfst goed met elkaar konden vinden elkaar in de lente gingen bekampen.
“Een andere amateur was Margaret Morse Nice (1883-1974), een vrouw met vijf kinderen die in haar tuin vogels observeerde. Zij kreeg het geniale idee om de vogels te ringen, zodat ze hen allemaal kon herkennen. Voor het eerst gingen die twee amateurs dieren als individuen beschouwen. Ze hadden ook meer verbeelding dan de doorsnee wetenschapper, omdat ze minder werden belemmerd door wetenschappelijke taboes.
“In een artikel uit 2017 betreuren Richard Byrne en Lucy Bates dat wetenschappers niet mogen publiceren over dierengedrag dat ze slechts één keer hebben waargenomen. Zo heeft ooit een primatoloog waargenomen dat een jonge baviaan een babybaviaan aan het pesten was. Toen de vaderbaviaan hem boos begon te achtervolgen, reageerde de jonge baviaan door plots stil te staan en in de verte te kijken, alsof hij een roofdier zag. Het gevolg was dat de hele groep omkeek en de achtervolging stopte. Die jonge baviaan deed dus alsof.
“Maar zo’n waarneming is niet vatbaar voor publicatie omdat het gedrag eenmalig is. Byrne en Bates vinden dat dergelijke waarnemingen wel gepubliceerd moeten worden, omdat je net daarin de creativiteit van dieren ziet.”
Waarom is de wetenschap zo bang om ‘typisch menselijke’ eigenschappen toe te schrijven aan dieren?
“Toen ik mijn boek Denken als een rat publiceerde, reageerden sommige wetenschappers dat ratten niet denken. Dat is typisch de overtuiging van de menselijke uitzonderlijkheid, het idee dat de mens uitzonderlijk is als de enige soort die nadenkt. Daarover wil ik zelfs niet discussiëren. Misschien moeten we eerder de definitie van denken verbreden.
“Wat mij erg boeit, is de vraag waarom ratten zo goed zijn in labyrinten. Een belangrijke overweging zou kunnen zijn dat ratten ‘wezens van het labyrint’ zijn: ze leven in tunnels, riolen en ruimtes tussen muren. Hoe kan een rat daarin zijn nest terugvinden? Wellicht komt dat omdat ratten haptisch zijn, dat ze hun traject memoriseren via hun huid. ‘Denken’ zit immers niet enkel in de hersenen, ook bij de mens niet.”
Is de manier waarop de wetenschap dieren benadert stilaan aan het veranderen?
“De laatste jaren zijn er veel onderzoekers die aan dieren vragen om vrijwillig mee te werken. Bij pratende dieren doen ze dat al langer. Proeven waarin men een papegaai dwong om te praten werkten niet. Wat Irene Pepperberg ontdekte, is dat je de papegaai zover moet krijgen dat hij interesse krijgt om te praten: zij deed dat door hem in concurrentie te plaatsen met een andere ‘leerling’, wat verbazend goed uitpakte.
“In het onderzoekscentrum van de Japanse primatoloog Tetsuro Matsuzawa roepen de onderzoekers ’s ochtends de chimpansees. De apen die zin hebben om mee te werken komen bij de onderzoekers, de andere mogen in de tuin spelen. Dat is indrukwekkend.
“Er zijn vandaag zelfs onderzoekers die verstoppertje spelen met ratten. Ze willen daarmee iets leren over de intelligentie van de dieren, want verstoppertje spelen vraagt sterke cognitieve vaardigheden. Merkwaardig is dat de ratten zelfs niet beloond worden: de beloning is het vinden zelf.
“Dergelijk onderzoek is interessanter dan onderzoek onder dwang. We leren meer als het dier de mogelijkheid krijgt om te tonen waarin het zelf geïnteresseerd is. Als je – zoals de behavioristen – een rat een labyrint instuurt, krijg je steeds dezelfde resultaten: de rat slaagt of faalt. In de nieuwe benaderingen van bestudering van dierengedrag is er een heel scala aan antwoorden mogelijk omdat het dier vrijer is. Dat is ethisch beter, al is het zeker niet perfect, want het blijven situaties van gevangenschap en het is nog steeds de mens die de vragen stelt.”
Hoe zullen toekomstige generaties kijken naar de manier waarop wij vandaag omgaan met dieren?
“Het dierenleed dat wordt veroorzaakt door de industriële veeteelt is zeer erg. Die toestand kan enkel blijven voortbestaan omdat mensen wegkijken. Als we met de leefomstandigheden van onze batterijkip zouden worden geconfronteerd, zou niemand nog batterijkippen eten. Maar dat gebeurt niet, vlees wordt in pakjes gepresenteerd. Zo kunnen we vergeten dat vlees afkomstig is van dieren die in slechte omstandigheden moeten leven. Ik denk dat men zich over vijftig jaar voor ons zal schamen. Terecht!”
U bent geïnspireerd door de Amerikaanse feministische wetenschapsfilosoof Donna Haraway. Wat is het nieuwe in haar benadering?
“Haar nadruk op transformatie. Het betekent dat dieren kunnen veranderen, dat zij ook actoren zijn in onze geschiedenis. Bernd Heinrich, de grote ravenspecialist, beweert dat raven in Europa zich totaal anders gedragen dan raven in Alaska. In Europa houden we niet van raven, we associëren ze met de dood. Daardoor zijn raven hier erg vreesachtig geworden. In Alaska daarentegen werken raven en mensen samen. Ze jagen samen – raven hebben een scherpe blik – en achteraf krijgen ook de raven een flink deel van de vangst. Je zou dus kunnen zeggen dat Europese raven getransformeerd zijn door de manier waarop wij hen bejegenen.
“De reden dat een term als ‘transformatie’ van belang is in de benadering van dierengedrag, is dat het dieren tot actor maakt. Het geeft hen een beetje macht. Zo is het gedrag van wolven getransformeerd sinds ze beschermd zijn. Toen ze nog niet beschermd waren, joegen ze ’s nachts, vandaag komen ze overdag op bezoek omdat ze ‘weten’ dat ze beschermd zijn. Zoals een herder het ludiek verwoordde: ‘Ze komen met de conventie van Bern tussen de poten.’
“Ook Haraways concept ‘meervoudige objectiviteit’ vind ik interessant. We hebben lang in een verhaal gezeten waarin objectiviteit een neutrale blik vanuit het niets was. Maar dat bestaat niet.
“Haraway vertelt een prachtig verhaal over primatoloog Barbara Smuts. Zij ging bavianen bestuderen en deed wat ze geleerd had: ze gedroeg zich neutraal en deed alsof ze er niet was. Maar wat zagen de bavianen? Een asociaal wezen dat zich verstopte. Pas toen Smuts afstapte van haar onzichtbaarheid kreeg ze contact met de bavianen. De bavianen hadden haar een advies over haar gedrag gegeven. Dat is meervoudige objectiviteit. De gedragingen van de dieren zijn medebepalend. Objectiviteit is dus collectief, het is informatie vanuit meerdere gezichtspunten.
“Haraway introduceerde ook de companion species, kompaansoorten. Dat lijkt te gaan over dieren die ons gezelschap houden: een hond, een papegaai of een kat. Maar kompaansoorten zijn niet enkel gezelschapsdieren, het zijn alle soorten waarmee we leven, ook virussen en bacteriën. Want zonder bacteriën die zuurstof produceren zouden wij hier niet zijn. Met het begrip ‘kompaansoorten’ kunnen we de wereld opnieuw samenstellen door over andere soorten te denken als onze metgezellen.”
Vinciane Despret, Leven als een vogel, Octavo, 208 p., 22,50 euro.