EssayJamal Ouariachi
Waarom is het zo moeilijk om écht te stoppen met vlees eten?
Waarom is het zo moeilijk om écht te stoppen met vlees eten? De Nederlandse schrijver Jamal Ouariachi (43) leefde erop los, maar pas met een kind in zijn armen kreeg hij het idee niet meer uit zijn hoofd dat kalfsvlees geen lekker hapje was maar het vlees van een kinderkoe.
Dit wordt geen verslag van een bekering, evenmin een poging tót bekering. Daar ben ik niet vroom genoeg voor. Een leven lang zwalk ik tussen halfslachtig vegetariër zijn en gretig carnivoor. Nu en dan raak ik in de verleiding om de mogelijkheid van het veganisme te overwegen, en verwerp die vervolgens gedachteloos zodra mijn kop weer eens naar kaas staat.
Mocht u zich nu in een plakje ham verslikken: eet rustig door. Ik wil niet moraliseren, alleen verkennen hoe moraal bij mij werkt, en dan moet u verder zelf maar zien wat u daarmee doet.
Eerst maar eens een flashback. Zomer 1987 of 1988, ik was een jaar of negen. Eens in de twee jaar voegden we ons als gezin in de lange file van met overvolle imperiaals bekroonde auto’s richting het Zuiden, op weg naar Marokko voor familiebezoek annex vakantie. In dat jaar pakte de islamitische kalender zo uit dat het Offerfeest precies in onze zomervakantie viel.
In de tuin (lees: droge vlakte) achter ons huis kwam een schaap te staan, een grappig beest met zachte, bruine vacht. Ik bracht het eten, sprak ertegen, liet mijn hand door die dikke wol woelen. Een paar dagen later was ik er getuige van hoe een oom mijn nieuwe speelkameraad behendig de keel doorsneed. Daarna stopte ik met vlees eten.
Dat kun je een sentimentele of kinderachtige reden noemen (‘Ik vind het zielig voor de dieren!’) maar het was mijn reden nu eenmaal, en vele jaren bleef ik vegetariër. Streng in de leer was ik niet. Soms snakte mijn lijf ineens naar dier. Mijn moeder maakte heerlijk kip klaar, mijn vader was verleidelijk behendig met vis.
Spot viel de vegetariër in die dagen vaker ten deel dan tegenwoordig. ‘Waarom heb je dan wél schoenen van leer?’ en meer van zulke pesterige strikvragen – misschien niet eens zo onbenullig, en toch, er is iets raars aan mensen: ze haten fanatisme, maar als je een standpunt inneemt dat ze niet aanstaat, eisen ze dat je consequent en fanatiek bent en genieten ze ervan je te ‘ontmaskeren’ als inconsequent en hypocriet.
Ik vond munitie in Schoftentuig van Wim de Bie. In dat boek voert De Bie de woeste kluizenaar-filosoof Walter de Rochebrune op. Tijdens de eerste ‘ontmoeting’ tussen De Bie en De Rochebrune verslindt laatstgenoemde met veel smaak twee door De Bie meegebrachte rookworsten. Wanneer De Bie bij een volgend bezoek opnieuw rookworsten als geschenk aanbiedt, onthult de kluizenaar woedend dat hij vegetariër is en de vorige keer slechts vol walging die rookworsten naar binnen werkte om het fanatisme ten val te brengen. Daar kon ik voortaan iedereen mee om de oren slaan die mij inconsequent gedrag verweet.
Waarom reageren vleeseters zo gebeten op de vegetariër of de veganist? ‘Ik laat me mijn stukje vlees niet afnemen’, meldt de carnivoor stellig, terwijl hij teder de vacht van de bordercollie aan zijn voeten streelt, zonder ook maar een moment de behoefte te voelen zich te verwonderen over de vraag waarom je het ene dier zonder problemen opeet en het andere als een dierbare huisgenoot beschouwt om wiens dood je vele tranen zou plengen.
Zwarte Piet
De afkeer die vegetariërs bij carnivoren oproepen, doet me denken aan de hevige emoties in de jaarlijkse discussie over Zwarte Piet. Iets wat je dierbaar is, iets waar je veel goede herinneringen aan hebt, staat ineens op de tocht door het confronterende idealisme van de ander.
Filosoof en neurowetenschapper Sam Harris schreef eens een essay getiteld The Fireplace Delusion, waarin hij een reeks argumenten aandraagt over de enorme gezondheidsrisico’s van open haarden en houtkachels. Vervolgens beschrijft hij hoe mensen in zijn omgeving op die argumenten reageren: furieus. Vuur stoken is ‘natuurlijk’, brengt men ertegen in. Het is wat onze soort vooruit heeft geholpen in onze evolutie (een overeenkomst met vlees). Tegen alle wetenschappelijke feiten in willen mensen vasthouden aan het heilige ritueel van het zelfgestookte vuurtje en alle plezierige, troostrijke associaties die daarbij horen.
De vegetariër of veganist is voor de vleeseter wat Sam Harris is voor de vuurstoker.
Zelf was ik op den duur ook wel een beetje klaar met mijn vegetarisme, trouwens. Ik kan achteraf moeilijk zeggen waardoor precies ik weer carnivoor werd. 2013 was in ieder geval een jaar van excessen: ik zegde mijn laatste betrekking in loondienst op omdat ik eindelijk eens wat geld binnenharkte met de schrijverij. Van de weeromstuit ontvouwde zich een decadent kunstenaarsleven, met seksuele escapades, niet aan te slepen flessen champagne, schalen vol oesters en een aaneenschakeling van feestelijkheden die meestal tot het ochtendgloren duurden. Alsof ik weer student was, nu zonder examens en mét geld. En vlees. Veel vlees. Voor het eerst van mijn leven ontdekte ik het orgastische genot van vitello tonnato of een simpele carpaccio. Mijn nieuwe vriendin kon een sublieme gehaktbal bereiden, en de rookworst keerde terug als hoofdrolspeler in stamppotjes. Spaghetti alle vongole, een pannetje mosselen, merguez-worstjes, coq au vin; werelden gingen voor me open.
Toch begon het af en toe weer te knagen. Doken er weer eens heimelijk gefilmde beelden op uit een varkensslachterij of zo. Las je weer ergens hoe waanzinnig veel uitstoot de veehouderij veroorzaakt en dus een actieve rol speelt bij de opwarming van de aarde. Dat baarde me zorgen, maar gek genoeg is het voor mij nooit een argument geweest om met vlees eten te stoppen. Hooguit om mijn vlees uit wat verantwoordere bron te betrekken, maar als ik op café sta en na tien biertjes de hongerklok begint te klingelen, schuif ik alsnog die bitterbal van onbekende herkomst naar binnen.
Het taalvermogen van kippen
Een bekering laat zich niet voorspellen. Inzicht is, hoe vreemd dat misschien ook klinkt, een kwestie van smaak. In een artikel op het journalistieke platform De Correspondent met de ergerniswekkende titel ‘Hierdoor werd ik in één klap vegetariër (en jij misschien ook)’ beschrijft Rutger Bregman (bekend van het boek De meeste mensen deugen) hoe een korte column van Yuval Noah Harari hem naar de ‘radicale’ beslissing leidde om geen vlees meer te eten. Bregmans inzicht kwam voort uit cijfers over de vee-industrie, uit gegevens over de afschuwelijke behandeling van dieren in die industrie, en uit wetenschappelijke kennis over de intelligentie en het rijke ‘gevoelsleven’ van dieren. Maar was dat niet allemaal allang bekend?
Ik snap het wel. Soms lees je iets wat voor jou, heel specifiek, een betekenisvol beeld oproept. Ik had dat zelf bijvoorbeeld toen ik in Eva Meijers De soldaat was een dolfijn een passage las over het taalvermogen van dieren, en binnen die passage de zin: ‘Kippen geven bijvoorbeeld de mensen met wie ze samenleven namen.’
Ik heb daar smakelijk om moeten lachen én het raakte me diep: het besef dat ‘ze’ het over ‘ons’ hebben, de kippen, de dieren. Met naam en toenaam (‘Tok-tok, daar heb je Jamal, doe snel alsof er niks aan de hand is’).
Voor sommige mensen is kwantiteit overtuigend: hoe meer kennis, hoe overtuigender. Lees ik Jonathan Safran Foers uitstekende Dieren eten, dan besluipt mij na het zoveelste verslag van een bezoek aan een veehouderij een zekere ergernis: nu weet ik het wel. Voer nog tienduizend verhalen over verschrikkelijk lijden op: ze overtuigen me niet méér dan vier of vijf verhalen.
Foer ging over zijn vleesconsumptie nadenken toen hij een kind kreeg. Ook bij mij was het vaderschap een omslagpunt in mijn carrière als vleestwijfelaar, hoewel weifelender. Berichten over lammeren of kalveren die van hun ouders worden gescheiden – onverdraaglijker dan ooit. Met mijn kind in mijn armen kreeg ik het idee niet meer uit mijn kop dat kalfsvlees geen lekker hapje was maar het vlees van een kinderkoe, weggenomen bij de ouders en gedood.
Ik werd sentimenteel, zou je kunnen zeggen, maar ‘sentimenteel’ impliceert overdrijving, terwijl er op rationele gronden best iets te zeggen viel voor mijn hernieuwde gevoeligheid.
Miljarden neuronen
Toen mijn dochter een peuter werd, ging ze moeilijker eten. Groenten leden het meest onder haar nieuwe kieskeurigheid. Een en ander zorgde voor een hoop hoofdbrekens bij haar ouders, maar wat ons geruststelde was dat ze wél probleemloos vlees en vis at. Van biefstuk tot gerookte zalm, die kleine carnivoor vrat het allemaal op. En wij bleven haar vlees voeren: een dier dat voor het welzijn van zijn kind zorgt, heeft geen oog meer voor het leed van anderen: jammer voor de dieren, mijn kind moest gezond zijn.
En toch. Wat het meest aan me begon te trekken, was, vreemd genoeg, juist iets rationeels: mijn groeiende interesse in het onderwerp bewustzijn, dat me altijd al gefascineerd heeft (hoe kan het je niet fascineren?), maar waar ik de afgelopen zes, zeven jaar steeds dieper ingedoken ben.
Waar komt bewustzijn vandaan? Uit biochemische processen in het brein, ja, dat weten we, maar hoe dan? Hoe vertaalt een spel van zo’n 86 miljard neuronen zich in informatie? Hoe wordt materie een gedachte?
Is bewustzijn een fundamentele eigenschap van materie, zoals een groeiende groep filosofen veronderstelt onder de noemer ‘panpsychisme’? Of, als we de weg van het filosofisch idealisme volgen, is materie zelf niets meer dan een verschijning in het bewustzijn?
Het wetenschappelijke onderzoek op dit gebied laat nog vele vragen onbeantwoord, maar het lijdt voor mij geen twijfel dat de mens niet als enige dier behept is met bewustzijn. Het leven op aarde heeft zich over miljarden jaren ontwikkeld, en dan zou het zo zijn dat ineens – plots! – bij zomaar één diersoort, homo sapiens, zoiets unieks als bewustzijn optreedt? Dat zou dan een wonder zijn, onwaarschijnlijker nog dan de wederopstanding van Christus.
Kunnen we bewustzijn veronderstellen bij vroegere menssoorten? Hoe zat het met de neanderthaler? Wél bewustzijn? En als niet: waarom dan niet bij dát type mens, dat genetisch zo nauw aan ons verwant is, en wel bij ons, homo sapiens? En als wel: waarom dan wel bij vroegere menssoorten, maar niet bij niet-menselijke primaten? En als wel bij niet-menselijke primaten, waarom dan niet bij andere zoogdieren? En als wel… Nu ja, u begrijpt de redeneertrant.
Dieren beschikken over bewustzijn. Het is niet vol te houden dat dit niet zo is. En het maakt van wel of niet vlees eten een dichotoom probleem: als dieren bewuste wezens zijn, intelligent, met een eigen taal, met emoties, met een individueel karakter, is flexitariër zijn geen optie, zoals je ook niet een parttime seriemoordenaar kunt zijn. Het is wél of níet, hoe fanatiek dat ook klinkt.
De supermarkten verkopen steeds meer vleesloze producten. Overal in de stad waar ik woon, tref je vegetarische en veganistische restaurants. In mijn favoriete kroegen staan inmiddels veganistische hapjes op de kaart. Mijn dochter eet weer meer groenten.
Wat let me?