interviewIne Van Wymersch
Topmagistrate Ine Van Wymersch: ‘Ik heb altijd impact willen hebben’
Als ze gaat joggen, onthoudt ze persoonsbeschrijvingen van verdachte sujetten. In de bank begint ze spontaan over de toegenomen oplichting online. En in tijden van corona maakt topmagistrate Ine Van Wymersch zich ook na de uren zorgen over de problemen van veel jongeren. ‘Ik kan niet aan de zijlijn blijven staan.’
Het is paasvakantie en de georganiseerde chaos regeert ten huize Ine Van Wymersch in Overijse. Terwijl er binnen druk wordt verbouwd, zoeken we in de tuin een plek in de schaduw. Drie van haar vier kinderen – eentje van 12 jaar en een tweeling van 9, de vierde is op sportkamp – stuurt ze op picknick met voorverpakte wraps die ze vanochtend is gaan kopen. “Soms is het improviseren”, klinkt het laconiek bij de procureur des Konings van het parket Halle-Vilvoorde.
De kinderen zijn in het gezelschap van een vaste oppas. “We proberen het zo te organiseren dat we altijd kunnen reconstrueren wie wie heeft gezien, mocht er een coronabesmetting zijn.” Niet bepaald de tikkende tijdbommen waarover Van Wymersch het onlangs had, toen ze na een jaar corona een stand van zaken opmaakte van de misdaadcijfers van het parket Halle-Vilvoorde, waar ze sinds twee jaar aan het hoofd staat. Het parket, of openbaar ministerie, onderzoekt misdaden en treedt tijdens rechtszaken in naam van de samenleving op om straffen te vragen.
Van Wymersch waarschuwde ervoor dat wanneer school en hobby’s stoppen, er voor veel twaalfplussers geen uitlaatkleppen meer zijn. Dat is in Halle-Vilvoorde te merken aan de toename van het aantal gedwongen opnames van minderjarigen, dat van maart 2020 tot maart 2021 steeg van 300 naar 369. Ook het aantal processen-verbaal van jongeren die eerder al in contact kwamen met het gerecht steeg tot 406 dossiers.
BIO
is 40 jaar
studeerde rechten aan de KU Leuven
was advocaat aan de balie van Brussel
raakte in 2006 net niet verkozen voor de gemeenteraad in Overijse
werd in 2009 magistraat bij het parket van Brussel
benoemd in 2019 tot procureur des Konings van het parket Halle-Vilvoorde
schreef in 2020 het boek Als je wieg op drijfzand staat over een vrouw die euthanasie wil laten plegen wegens ondraaglijk psychisch lijden
is moeder van vier kinderen
“Ik ben daar ongerust over. Het leven van mijn kinderen stopt niet: ze wonen in een straat waar er nog kinderen zijn, er is een huis met een tuin. Ook al gaat hun voetbaltraining niet door, er komt iets in de plaats. Maar er zijn kinderen van ouders die in de horeca zitten, een kapperszaak hebben of in de eventsector werken. Dat moet enorm veel stress geven in die gezinnen, een spanning die kinderen nu niet kunnen ontladen in hobby’s of op school.”
Staan de tikkende tijdbommen die doorgaans met justitie in aanraking komen niet verder af van het publiek dan dat u net beschrijft?
“Nee, want door corona hebben we ineens een nieuw publiek: jongeren die wij voordien niet kenden en die plots op de radar van politie en gerecht komen omdat ze met zes in het skatepark waren. Zo hebben we vorig jaar 494 dossiers gehad. Jongeren krijgen eerst een waarschuwing en pas daarna een proces-verbaal. Dat wil ik toch benadrukken: wij treden eerst preventief en sensibiliserend op. Maar sommigen blijven met meer naar buiten komen omdat ze op een appartement wonen of een slaapkamer moeten delen.
“Als kinderen in een probleemsituatie terechtkomen, is het eerste wat wij vragen: heb je een zinvolle dagbesteding? Heb je vrienden, hobby’s? Als het antwoord ja is, dan gaat onze bezorgdheid naar beneden. Maar nu weet ik niet wat je aan jongeren moet vragen om te weten of het goed met ze gaat. Zaken die normaal zorgen voor structuur zijn begrensd of opgeschort. Je doet een beroep op de mentale weerbaarheid van kinderen. Red je het alleen? Dát is de vraag die we nu stellen.”
Hoe pakken jullie het aan als jongeren herhaaldelijk in de fout gaan?
“Onze parketcriminoloog heeft een veertigtal positieve projecten opgestart met jongeren die meerdere covid-inbreuken hebben gepleegd of die al eerder bij ons bekend waren en een proces-verbaal kregen wegens het niet naleven van de coronamaatregelen: geen mondmasker dragen, het samenscholingsverbod overtreden of om middernacht nog op straat zijn om een TikTok-filmpje te maken. We halen de ouders erbij en praten: je hebt nu een paar covid-pv’s gehad, wat kun je zelf doen om het goed te maken tegenover de maatschappij?
“Via een positief project, bijvoorbeeld door bij het Rode Kruis te gaan helpen, proberen we structuur in hun dag te brengen of een weekplanning te maken die covidproof is. Als de jongere het project niet goed uitvoert, dagvaarden we. Doen ze het goed, dan wordt hun dossier zonder gevolg geklasseerd. Het blijven jongeren die fouten maken en ze moeten nieuwe kansen krijgen.”
Door de coronacrisis is ook het aantal dossiers waarin sprake is van een verontrustende opvoedingssituatie toegenomen. Hoe komt dat?
“Omdat de sociale controle is weggevallen. Als scholen sluiten, zie je niet wanneer kinderen met een blauwe plek rondlopen of onregelmatig afwezig zijn. Ze krijgen niet de kans om signaalgedrag te vertonen. Veel CLB’s (Centra voor Leerlingenbegeleiding, red.) zijn bovendien bezig met contacttracing waarvoor ze wel extra middelen hebben gekregen, maar er zijn ook meer hulpvragen voor ernstige situaties.
“Op het jeugdparket hebben we samen met de politie lijsten gemaakt van gezinnen waarover we bezorgd zijn en waarvan we denken: hoe zal dat gaan met afstandsonderwijs? De politie is bij hen langsgegaan met de boodschap: wij zijn bereikbaar. Zit je met iets, laat het dan weten. Zo zijn een paar situaties aan het licht gekomen waarin we moesten tussenkomen. Vader met zware alcoholproblematiek, iedereen constant thuis: dat is een explosieve cocktail. Of een ouder die zich vrijwillig had laten opnemen in de psychiatrie, maar die naar huis was gestuurd omdat ziekenhuisbedden worden leeggemaakt voor covidgevallen.”
Over naar huis sturen gesproken: dit gesprek vindt plaats op 1 april, de dag dat in het Brusselse Terkamerenbos duizenden jongeren bijeenkomen op La Boum, een festival dat begon als een aprilgrap en uitmondde in een slagveld met de politie. Jongeren dansten en eisten hun vrijheid op, bijna niemand hield zich aan de coronaregels. Toen het feest niet ophield, zette de politie de cavalerie en het waterkanon in.
“Ik begrijp iedereen die het gehad heeft”, sms’t Van Wymersch die avond. “Maar met glazen flessen gooien vind ik nooit aanvaardbaar, in geen enkele situatie. Raar ook dat iedereen zich afvraagt waarom een politiepaard een vrouw omverliep, terwijl niemand zich de vraag stelt wat die persoon daar nog deed. Maar nu spreekt de dochter van een flik, vrees ik.”
Uit een rapport van het expertencomité GEMS blijkt dat het voorbije coronajaar de groep tussen 16 en 25 jaar mentaal het hardst heeft getroffen. Ook economisch zijn zij er slecht aan toe: jongeren zijn vaker op technische werkloosheid gezet. Hebben we te veel op de mentale weerbaarheid van jonge mensen gerekend?
“Er is sowieso te weinig aandacht voor het mentale welzijn. We tellen terecht de bedden op intensieve zorg, maar de bedden in de geestelijke gezondheidszorg zijn al jaren volzet. Het is niet evident om, wanneer je als ouder wankelt, je angsten en onzekerheden niet door te geven aan je kinderen. Op den duur word je voor hen het enige referentiekader. Je draagt een gigantische verantwoordelijkheid en als het netwerk rond je wegvalt, loopt het vaker fout dan anders.
“We zien veel meer jongeren met acute zelfmoordgedachten of jongeren met eetstoornissen. Dat vloeit vaak voort uit angst. Er zijn ouders die bij ons terechtkomen omdat ze zich zorgen maken over hun vijftienjarige dochter die niemand meer ziet, die geen digitale contacten heeft, niet meer eet en weigert haar kamer te verlaten. Maar in de jeugdpsychiatrie is er een wachtlijst van acht maanden. Tegen dan zijn we dat kind misschien kwijt.”
Hoe vind je voor die kinderen een oplossing?
“Justitie stoot op dezelfde grenzen als de hulpverlening: plaats- en middelengebrek. Het water staat hun niet aan de lippen, ze worden overspoeld door een tsunami aan covidgerelateerde hulpvragen in het kader van de geestelijke gezondheidszorg. Ik heb daar geen oplossing voor. Ik zie alleen maar acute situaties: jongeren die voor de trein staan, klaar om zich eronder te smijten. Die moeten we gedwongen laten opnemen. Maar voor elke jongere die we redden, nemen we het bed in van iemand die via het reguliere circuit al maanden op een wachtlijst staat. We discussiëren over vaccinaties voor tachtig- of negentigjarigen, maar de jeugdhulpverlening maakt elke dag de keuze tussen een veertienjarige of zeventienjarige redden. Welke boodschap geven wij aan jongeren die we moeten afwijzen? ‘Sorry, maar je bent niet suïcidaal genoeg?’”
Vloeit uw bezorgdheid voor jongeren voort uit het engagement dat u opnam als leider in de Chiro en op de speelpleinen in Overijse?
“Ik ben een zondagskind, opgegroeid in een gezin waar ik alle kansen kreeg. Toen ik als zeventienjarige op de speelpleinwerking terechtkwam, merkte ik voor het eerst dat mijn leven niet de norm was. Er waren kinderen met noden die ik niet voor mogelijk hield en van wie ik niet snapte waarom ze zich moeilijk gedroegen. Een twaalfjarige die een ruit intrapt als hij zijn zin niet krijgt: rare reactie, toch? Maar als de ouders die hem komen ophalen je beginnen uit te schelden, dan begrijp je: ah ja, daarom dus.”
Het is een tafereel dat je niet onmiddellijk met het rijke, welvarende Overijse associeert.
“O, maar vergis je niet: het zou niet de eerste keer zijn dat in deze regio achter een grote oprijlaan en een mooi huis een perverse echtscheiding of intrafamiliaal geweld gaande is. Zaken blijven hier langer onder de radar. Het schaamtegevoel om in een welvarende gemeente naar buiten te komen met je problemen is groter, waardoor de situatie soms pijnlijker is.”
Hebben de ervaringen uit uw jeugd ertoe geleid dat u later jeugdmagistraat bent geworden?
“Op mijn zeventiende wilde ik psycholoog, jeugdrechter of journalist worden. Ik dacht: ofwel ga ik erover schrijven, ofwel ga ik zelf helpen. Toen ik op het Brusselse parket begon, kwam er toevallig een plaats vrij op het jeugdparket. Dat was voor mij de kans om mijn maatschappelijk engagement aan mijn juridische kennis te koppelen.”
Uw vader zat bij de politie in Brussel en werd er later korpschef. Was het logisch dat u rechten ging studeren?
“Mijn ouders hebben mij nooit in die richting geduwd. Ik heb altijd impact willen hebben, de zijlijn is niets voor mij. Via het jeugdrecht dacht ik over de meeste slagkracht te kunnen beschikken. Later, als woordvoerder van het parket, heb ik een forum gekregen om een aantal zaken naar buiten te brengen. Behalve jeugdrecht deed ik ook zedenzaken en ik was bijna altijd referentiemagistraat voor onrustwekkende verdwijningen en slachtofferonthaal.”
Is die zachte kant van justitie typisch voor vrouwelijke magistraten?
“Het wordt vaak met vrouwen geassocieerd, maar ik heb bijna altijd met mannen samengewerkt. Op de parketten zijn 60, 70 procent van de magistraten vrouwen, maar niet in de leidinggevende functies.”
Twee jaar geleden werd u procureur in Halle-Vilvoorde. Had u in uw vorige functies te weinig impact?
“Het was tijd voor een volgende stap. Procureur worden, was geen strategie. Op een gegeven moment kwam die plaats vrij en het vervolgingsbeleid vormgeven in een regio waar ik woon en die ik door mijn werk goed kende, sprak mij aan. Ik had veel dossiers gedraaid in de Rand rond Brussel – de meeste Nederlandstalige dossiers op het Brusselse parket kwamen uit Halle-Vilvoorde. Het was gekend terrein en het gaf mij de mogelijkheid om strategischer te werk te gaan.”
De rode draad in uw werk is naar eigen zeggen de slachtofferreflex. Wat bedoelt u daarmee?
“Wij zijn het openbaar ministerie, wat betekent dat wij de maatschappij vertegenwoordigen. Bij alles wat wij doen, vragen we ons af: is dit zinvol? Als je op een zitting een straf vordert, dan wil je uiteraard dat de dader het gedrag niet meer stelt. Maar de straf moet behalve voor de maatschappij het teken zijn dat je het gedrag niet tolereert, ook ruimte laten voor re-integratie van de dader en voor herstel. Als je dat niet kunt bereiken, moet je jezelf in vraag stellen. Dat is de spreidstand in de covidhandhaving: je wilt de regels doen naleven omdat dat noodzakelijk is om de pandemie in te dijken. Maar tegelijk voel je dat het draagvlak bij de bevolking afkalft. Dat is een moeilijke situatie om in te werken.”
Toen u procureur werd, zorgde een krantenkop over uw moederschap voor deining. Seksisme, luidde het: bij een man zou nooit worden gekopt over de combinatie tussen werk en gezin.
“Terwijl ik daar zelf nooit spel van heb gemaakt.”
Moeder of niet: ondertussen bent u nog altijd de enige vrouwelijke procureur van het land.
“Ha, maar in Eupen staat er ook een vrouw aan het hoofd van het parket! Dat heb ik pas na mijn aanstelling ontdekt. Raar dat die commotie toen niet tot daar is geraakt – mijn Duitstalige collega heeft alleszins nooit gereageerd.
“Ik heb me vaak afgevraagd hoe het komt dat ik een van de weinige vrouwen ben. Het is soms echt niet simpel om een topjob te combineren met een gezin. Vrouwen spreken daar te weinig over met elkaar. Toen ik procureur werd, ben ik op zoek gegaan naar vrouwen in hoge functies om ze in het openbaar positief te bekrachtigen. Ik heb het idee dat wanneer een man CEO wordt, veel mannen zeggen: goed gedaan! Als dat bij een vrouw gebeurt, moeten we dat ook positief benadrukken in plaats van ons af te vragen: hoe gaat die dat doen?”
Welke vrouwen hebt u gevonden?
“Heidi De Pauw van Child Focus – zij is ondertussen een vriendin geworden. Een aantal topdokters uit het gelijknamige tv-programma, zoals intensivist Elisabeth De Waele (van het UZ Brussel, die zich regelmatig uitspreekt over een strenge corona-aanpak, SS): die is to the point, gaat voor haar job en steekt zich niet weg.”
Hoe uit uw vrouwennetwerk zich? Hebben jullie een WhatsApp-groepje?
“Nee, maar Uus Knops, een psychiater die rond rouwrituelen in coronatijden werkt, volg ik bijvoorbeeld op Instagram. Haar naam laat ik regelmatig vallen in gesprekken met anderen. Voor alle duidelijkheid: ik ben geen feministe die tegen de mannen is. Maar ik ben jaloers als ik in een krant lees dat Hans Bourlon een hele zondagvoormiddag is gaan fietsen met Karel Van Eetvelt om ideeën te bespreken. Daar heb ik ook nood aan. Het is verrijkend om met vrouwen die niet in mijn sector zitten van gedachten te wisselen.
“Omdat elke vorm van netwerken nu stilligt, ben ik een online-coachtraject begonnen met sportpsycholoog Jef Brouwers (die in de atletiek met de Borlées werkt, SS). Het is voor een leidinggevende een complexe wereld, en om staande te blijven, is output van experts welkom.”
Wat is de beste tip die u al van uw coach hebt gekregen?
“Dat het een complexe wereld is. (lacht) Nee, ik zocht een onbevangen klankbord van iemand die buiten justitie staat, om voor mezelf een ruimte te creëren waarin ik geen rol moet spelen. Als hoofd van een parket kun je niet zomaar zeggen: ik heb een slechte dag. Mensen verwachten iemand die er staat en die een plan heeft. Dus heb ik voor mezelf een bubbel gemaakt waarin ik kan zeggen: hier bots ik op, of hoe komt het dat ik moeite heb met een bepaald type collega? Mijn coach reikt mij theoretische kaders aan waarin ik mijn ervaringen kan plaatsen. Ik ben blij dat het geen gepeuter is, maar dat ik concrete tips krijg.”
Houdt u niet van peuteren? Na de aanslagen in Brussel bent u met een psycholoog gaan praten. Is u dat niet bevallen?
“Jawel, maar toen ging het over posttraumatische stress en móést er gepeuterd worden. Nu wil ik handvatten om het overzicht te kunnen bewaren.”
Heeft 22 maart 2016 de diepste krassen nagelaten op professioneel vlak?
“De aanslagen waren van zo’n belachelijk grote orde – ze vergelijken met de dagelijkse dossiers zou afbreuk doen aan mensen die iets ingrijpends hebben meegemaakt, maar die niet een van de 32 dodelijke slachtoffers zijn. Het moeilijkste aan mijn job vind ik dat je soms aan mensen moet uitleggen dat de juridische waarheid niet altijd overeenstemt met hun waarheid. Als je een zedenzaak zonder gevolg moet klasseren omdat er onvoldoende bewijs is, weet je: het slachtoffer wordt nu een tweede keer slachtoffer.
“Ook als je met groot lijden wordt geconfronteerd, zoals bij de verdwijning en het terugvinden van Frederik Vanclooster, laat dat sporen na. Je ziet al die jongeren met de moed der wanhoop langs het kanaal staan, je voelt hoe sereen de ouders blijven terwijl je weet dat je slecht nieuws moet gaan brengen – dat hakt erin. De aanslagen waren van zo’n collectiviteit, dat is een ander register.”
U stond in voor de identificatie van de slachtoffers en de opvang van de nabestaanden. Dat is toch niet min?
“Ik heb zelf geen identificaties gedaan, maar ik heb er wel voor gezorgd dat de forensisch deskundigen en de mensen van DVI (het Disaster Victim Identification-team van de federale politie, SS) hun werk konden doen. Het frustreerde me, want je doet je job honderd procent, maar het zal nooit goed genoeg zijn. Een agent van Interpol die bijstand was komen verlenen, verwoordde het treffend: ‘You can’t make it better, but you could have made it a lot worse.’ Daar voldoening uit halen, is moeilijk voor iemand die het altijd wil oplossen.
“Ook lastig was dat je bijna de klok rond werkte en dat je daarna tot de orde van de dag moest overgaan. Drie maanden na de aanslagen kwam ik op mijn bureau en het eerste dossier dat ik opende, was een oplichtingszaak. Het vergde wat hersengymnastiek om die zaak met evenveel enthousiasme te doen.”
Collega’s van de federale politie omschrijven u als een halve flik. Als u gaat joggen, onthoudt u persoonsbeschrijvingen van verdachte sujetten die uw pad kruisen. Heeft uw job u zo gemaakt?
“Ik ben niet enkel Ine de magistraat, Ine de moeder of Ine de vriendin: werelden vloeien in elkaar over. Als ik naar mijn bank ga, kan ik het niet laten om te beginnen over de toegenomen oplichtingsdossiers via internet. Ik waarschuw ook mijn vriendenkring.”
Blijft u al uw dossiers even nauw opvolgen? Van een van de minderjarige daders van de moord op de tiener Priscilla Sergeant in 2012 weet u dat hij sindsdien al vijf keer voor de rechter is verschenen wegens gewelddelicten.
“Dat zijn zaken waarover we op het parket blijven spreken. Als die terug opduiken, houden we elkaar op de hoogte. De markante dossiers blijven zelden aan één iemands ribben kleven. Onlangs werd een kamermeisje vermoord in een hotel langs de Brusselse Ring. Een verdachte die uit de psychiatrie was ontsnapt, sloeg haar dood met een brandblusser. De collega’s die toen zijn afgestapt (plaatsopneming verrichten, red.), waren allebei getroffen door de zinloosheid van het geweld. De verdachte was zonder enige aanleiding de kamer binnengestormd. Als je dan de geschiedenis van dat meisje leest: gevlucht uit Albanië, waar haar beide ouders zijn vermoord... Dat raakt het hele parket.
“Zo ging het ook bij Frederik Vanclooster. Ik vind het gemakkelijker om een dossier te behandelen waarvan de leefwereld van de betrokkenen veraf staat van mij. Veertienjarigen die een gewapende overval plegen op een apotheek: daar kan ik sneller afstand van nemen omdat ik mij niet kan inbeelden dat ik op mijn veertiende zo zou zijn geweest. Maar een negentienjarige die na een fuif in het kanaal sukkelt op een plek waar je zelf nog bent uitgegaan, dat komt veel dichterbij.”
Mist u aspecten van uw oude job?
“Ik stap nog altijd graag af. Niet omdat ik op bloederige feiten kick, maar omdat je dan met twee voeten in de realiteit staat. Als het een zaak is met een grote maatschappelijke impact, ga ik altijd ter plaatse. Deze week heb ik assisenpermanentie: als er een verdacht overlijden is, dan zal ik ter plaatse gaan. Ik draai ook een nachtdienst per maand. Ik denk dat ik de enige procureur ben die dat doet, maar in een klein arrondissement kun je je dat permitteren.
“Ik wil blijven weten hoe het gaat. Je kunt een even goede procureur zijn zonder dat te doen, maar in mijn manier van leidinggeven vind ik dat belangrijk. Toen de niet-essentiële reizen verboden waren, ben ik twee weekends op de luchthaven gaan kijken hoe de politie het aanpakt. Ik kan dat ook vragen aan de luchtvaartpolitie, maar ik vat het beter als ik het gezien heb.
“Ik houd ook graag de vinger aan de pols in de rechtbank. Twee jaar geleden heb ik een correctioneel proces gepleit in Vilvoorde over intrafamiliaal geweld. Omdat het zulke gruwelijke feiten waren, vond ik dat ik het zelf moest doen. Ik heb ook dossiers behandeld van voorzitters van stembureaus die niet waren komen opdagen tijdens de verkiezingen. Verkiezingen zijn noodzakelijk om onze democratie draaiende te houden. Als je die taak niet opneemt, wil ik als procureur zelf een straf vorderen om een signaal te geven.”
Maakt dat indruk bij verdachten?
“Dat zou je aan hen moeten vragen, maar ik vind het belangrijk dat de samenleving weet dat het parket die zaken serieus neemt.”
Bent u een strenge magistraat?
“Ik probeer altijd op maat te vorderen. Soms is dat streng, soms niet. Je maakt jezelf belachelijk als je altijd de maximumstraf vordert. Als iemand zijn gedrag minimaliseert of geen schuldinzicht heeft, dan vorder ik strenger dan bij een verdachte die misschien zwaardere feiten heeft gepleegd, maar die wel al de schade heeft vergoed of oprecht spijt betuigt.”
Wordt u gevreesd of onderschat wanneer u als vrouwelijke aanklager in de rechtbank verschijnt?
“Het gebeurt niet zelden dat behalve het openbaar ministerie ook de rechter een vrouw is. Ik denk dat veel criminelen intussen doorhebben dat dat niet altijd een voordeel is.” (lacht)