Zondag 28/05/2023

ReizenSchotland

Schrijver Marnix Peeters op de Schotse Whisky Trail: ‘De Amerikanen maken hier bijna elke pub ongezellig’

null Beeld Marnix Peeters
Beeld Marnix Peeters

In Schotland kun je de Whisky Trail volgen. Prachtig voor wie van single malts houdt, ruige natuur én lichtjes van de pot gerukte medemensen. Schrijver Marnix Peeters zag er spoken, schattige barretjes en strontvervelende Amerikanen.

Marnix Peeters

Eerst even iets ophelderen: de single in single malt heeft niets met de malt te maken, het slaat op de distillery. Single malt moet in één distilleerderij worden geproduceerd, voor de rest doen ze er hun zin mee. Een heleboel single malts zijn net zo blended als een Johnny Walker — jaargangen en sterktes en casks door elkaar heen, om de smaak te perfectioneren.

Het idee om de Whisky Trail te gaan wandelen dateert uit de lockdownperiode. Geregeld maakten mijn vrouw en ik toen wandelingen met Sabine en Koen, vrienden uit Lier die een huisje hebben in Ouren, nog iets zuidelijker in de Oostkantons dan waar wij wonen, in Reuland. De grenzen waren dicht, het leven zat op slot, en dat wakkerde het gedroom aan: als straks alles voorbij zou zijn, zei Koen, wilde hij zo graag eens die Scottish High­lands in, over de mountains en de moors, langs de legendarische whiskyhuizen van de Speyside.

Ik ben zelf ook dol op whisky. Schotse. De Amerikaanse is zoete prut, de Ierse wat te beleefd, en met de Belgische ben ik nooit bevriend geraakt − er is er eentje in onze regio, de Lambertus, maar dat is jenever met een smaakje.

Het idee werd vergeten. Het was er eentje van dertien in een dozijn. Je roept al snel: ‘dát gaan we doen!’ en dan is het weer de orde van de dag. Maar Koen is een doorzetter, en begin dit jaar mailde hij me, met ‘Kies maar!’ In de onderwerpregel, twee voorstellen van tijdstippen: april of juni. Ik had er intussen geen lust meer in: mijn vrouw en ik hadden net de winter in Spanje doorgebracht, ik was volop aan mijn nieuwe roman aan het schrijven, en wij waren intussen zo hard met die dekselse hond van ons vergroeid geraakt dat ik geen zin had in een afscheid.

Er was weerwil à volonté.

In de tien jaren dat wij getrouwd zijn, ben ik geen enkele keer zonder Jana van huis weggeweest, op een paar nachten na, op hotel in Eupen met de ploeg van Iedereen beroemd.

Het was vier jaar geleden, van maart 2018, dat ik nog een vliegtuig had genomen. Op Zaventem liep alles in het honderd, op Heathrow was de drukte verstikkend. Mán, stond ik daar tegen mijn zin voor de zoveelste keer mijn broekriem los te trekken en de vragen van een slechtgezinde flik te beantwoorden − sinds de brexit is ook die miserie terug.

“Waar verblijft u?”

“Dat weet ik niet. Mijn vriend Koen heeft dat geregeld.”

“Waar is uw vriend Koen?”

“Die is al door de controle.”

“En wat gaat u doen, zei u? Wandelen?”

“De Whisky Trail.”

“Zozo, de Whisky Trail. Naar waar?”

“Dat weet ik niet. Mijn vriend Koen heeft dat geregeld.”

In Inverness klaarde de lucht al wat op. De zon scheen, de sfeer was er beter. De luchthaven deed me denken aan die van Deurne in de jaren tachtig: kalm, gemoedelijk, gewoon wat vliegen en morgen zien we wel verder.

Ik was een paar keer eerder in Schotland geweest. Lang geleden, voor Humo, met The KLF, en dan nog eens voor een concert van Underworld, maar voorts was dit voor mij het land van Mic Mac Jampudding: bergen, schapen, regen, geruite petten, verweerd volk dat niet op een glaasje kijkt en dat toch, in contrast met hun Engelse neven, altijd heel broederlijk blijft. Ik herinner mij België-Schotlanden in Brussel waarbij ze 4-0 op hun doos kregen en ze je niettemin een Guinness trakteerden in die pub aan de Beurs, lallend dat ze het verdiend hadden.

Ik had wel niet verwacht dat het de tofste mensen van de hele wereld waren.

Oostkantongevoel

Koen en ik hebben allebei regenjassen, baches, slobkousen, overbroeken en rugzakcovers meegebracht, maar als wij ons op maandagochtend opmaken voor onze eerste etappe breekt de zon ook door in Tomintoul, een knus stadje rond een aardig pleintje met wat winkeltjes en een hotelletje dat The Glenavon heet, en een ander The Richmond Arms — qua namen breken we deze week met gemak alle clichérecords.

Het belooft een pittige dagreis te worden: achttien kilometer met flink wat hoogtemeters, door bos en hei, met als eerste mikpunt de grote, legendarische distillery van Glenlivet. Voor de middag al vervloeken we onze regenbagage. De zon brandt, en dat doet ze ongenadiger dan thuis: we zitten veel noordelijker en de lucht is hier aanzienlijk zuiverder. Schotland heeft jaren geleden al z’n fossiele energievoorzieningen zo goed als geschrapt, en dat zie je zelfs aan het licht.

Glenlivet Distillery en Blairfindy Castle. Beeld Alamy Stock Photo
Glenlivet Distillery en Blairfindy Castle.Beeld Alamy Stock Photo
null Beeld Marnix Peeters
Beeld Marnix Peeters

Tijdens de eerste kilometers krijgen we een uitgesproken Oostkantongevoel. De glooiende horizon, de land- en bosbouw, de afwisseling van naald- en loofbossen. De vegetatie is praktisch helemaal hetzelfde: wilde seringen, varens, fluitenkruid, kruisbessen, vlier, brem, dovenetel, herderstasje, zuring en kleefkruid maken de dienst uit.

Overal in Schotland krijg je als wandelaar vrije doorgang: je moet nergens omlopen, de weides hebben handige ijzeren poortjes die achter je rug weer dichtklappen, je wandelt tussen de koeien en de schapen en de dikke zwarte slachtvarkens, die allemaal buiten leven.

Na een uur of twee worden onze benen zwaarder. Door een steil moorland, een stug, donkerbruin heidegebied, bereiken we de voet van de Highlands, waar we net na de middag de Carn Daimh op moeten, met de top op vijfhonderd meter.

We wandelen moederziel alleen, op twee oudere dames uit Oregon na, die we beurtelings inhalen en laten inhalen, en wier chit-chat we na de derde keer al behoorlijk zat zijn. Voor de afwisseling eens een Amerikaan kan geen kwaad, maar ze beginnen al snel met hun superieure neuzen in de lucht zedelijk getinte opmerkingen te maken over het feit dat wij, gezeten aan een bosrand, om halftwaalf al een groot blik Tennent’s zitten te drinken.

Kwart over elf, oké.

Schotland is, zo zal de komende dagen blijken, vergeven van de Amerikanen. Ze halen hun corona-reisachterstand in. Met hun luide kauwgomtaaltje maken ze haast elke pub ongezellig. Ze zijn het bier en de whisky niet gewend en ze worden vrijpostig en lallerig. Ze dragen petjes met de beeltenis van Texas en de tekst ‘Most likely to secede’ — dat zijn van die Capitooltypes. Ze komen met een dikke tong vragen waar je vandaan komt en roepen dan ‘Belgium! Great!’, ofschoon ze van toeten of blazen weten en ze Amerika veel greater vinden, dat weet je zo.

Aan het volgende tafeltje zitten Noren en die zijn ook great!

Snobisme

Nadat we puffend de top hebben bereikt, is het nog een lange afdaling naar Glenlivet, de oudste en belangrijkste distilleerderij van de Speyside en bij uitbreiding van heel Schotland. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd ze gesticht door George Smith, die destijds als eerste inging op de eis van de overheid dat de duizenden Schotse whiskystokers belastingen zouden betalen op de verkoop van hun levenswater − dat is wat whisky in het Gaelic betekent: uisce beatha.

George werd er aanvankelijk door zijn concullega’s scheef voor bekeken, maar hij nam in die periode wel een handelsvoorsprong die niemand ooit nog zou goedmaken − tegen de tijd dat in 1933 in de Verenigde Staten de drooglegging ten einde liep, stond Glenlivet klaar om daar de helft van de whiskymarkt in te palmen.

Voor ik mij tot Aberlour bekeerde (ik zweer bij de cask strength van hun A’Bunadh) was ik jarenlang liefhebber van de Glenlivet Founder’s Reserve, een relatief goedkope, in lelijke lichtblauwe dozen verpakte, maar smaakvolle whisky, wat abrikozig van neus.

Koen en ik laten de belevingsrondleiding aan de Koreanen − hij duurt twee uur en je wil op zo’n stralende Schotse dag toch niet binnenzitten om naar vaten en ketels te kijken (de vaten van Glenlivet zijn overigens zo kostbaar dat ze over heel Schotland verspreid staan, er moest zo maar eens brand uitbreken in de stokerij).

In de plaats laten we ons kort door een van de gastvrouwen in de distillery shop rondleiden langs de schappen met koopwaar − prachtige single cask editions van diverse leeftijden, maar ook flessen uit bijhuizen als Miltonduff, Caperdonich, Glen Keith, Braes en Longmore. De prijzen zijn aan de potige kant − sinds de brexit is ook de Schotse nationale drank aan inflatie onderhevig.

Maar het heeft ook veel met snobisme te maken, natuurlijk. Steeds meer distilleries brengen hyperexclusieve flessen op de markt, in zeer kleine oplages, die duizenden euro’s kosten. Ik sta in het Luxemburgse Weiswampach, waar ik mijn goodies koop, weleens naar een Port Ellen van dertig jaar oud te staren, waar ze zonder met de ogen te knipperen 3.500 euro voor vragen. Daar durf je toch het zegel niet van los te peuteren? Schijnbaar wordt het als investering gekocht.

Marnix Peeters in het land van de whisky. ‘Ik had niet verwacht dat Schotten de tofste mensen van de hele wereld zijn.’ Beeld Marnix Peeters
Marnix Peeters in het land van de whisky. ‘Ik had niet verwacht dat Schotten de tofste mensen van de hele wereld zijn.’Beeld Marnix Peeters

Onze gezellige Jennifer heeft ook zo’n verrassing voor ons in petto. In een schrijn in een hoekje van haar nering staat, onder een kogelwerende stolp, een exemplaar van The Glenlivet Winchester Collection, een cask strength van vijftig jaar oud — laid to mature in 1967. Het kereltje kost 19.500 pond, inclusief de parelmoeren koker, en wellicht wordt de bestelling ook wel aan huis geleverd.

Stel dat je, als je heel zuinig nipt, dertig borreltjes uit zo’n fles puurt: dan kost één zo’n pinkje 650 pond. A fool and his money are soon parted, zou onze B&B-gastheer Andrew daar later over zeggen. Maar het is natuurlijk ook gewoon pervers − je voedt een Afrikaans dorp een jaar lang met dat geld.

Haggis

Wij zijn zeer tevreden als wij die avond, na zeven uur stappen, arriveren bij The Delnashaugh Hotel, in de schaduw van Ballindalloch Castle, bij Andrew en Fiona. Fiona wil per se dat wij van haar haggis proeven, vergezeld van haar neeps and tatties (koolraap en puree), maar onze hoofden staan niet naar schapenmaag en wij kiezen iets anders.

Ik lees op Wikipedia dat de Schotten onwetende toeristen wijsmaken dat de haggis een klein wild dier is dat in de Highlands woont en dat, omdat het op de heuvels leeft, twee korte en twee langere poten heeft.

Na het eten wandelen wij nog even naar Ballindalloch Castle, maar wij staan voor een gesloten poort. Het is een spookkasteel. Een doorschijnende groene dame maakt er geregeld haar opwachting in de dining room en al twee eeuwen lang ziet men er generaal James Stuart, die vocht in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog, op een groot wit paard door de gangen rijden.

En anders maken de Schotten u wel weer iets anders wijs.

In het schattige barretje van ons hotel vieren wij de teugels en laten wij ons enkele uitstekende Caledonia Bests tappen, en houden wij een bescheiden whisky tasting. De Tamnavulin vinden wij wat te zoet, de Tomintoul is lekker, de Glenfarclas heeft iets oudeklareachtigs.

Het zijn allemaal speysides die hier staan, een vijftigtal in totaal. Allemaal veeleer vriendelijke, aangename whisky’s zonder roestranden. Precies zoals ik ze graag heb. Ik heb ze vaak geprobeerd en ze alle kansen gegeven, maar ik heb me nooit kunnen laten bekeren tot de meer westelijke soorten, de skyes, met hun rokerige, van turf doordrongen smaak. U moet bij gelegenheid echt eens een Laphroaig bestellen, als ze die ergens hebben. Je moet het in je leven geprobeerd hebben. En ga eens naar hun website: ze hebben heerlijke reclamefilmpjes waarin ze mensen van hun whisky laten proeven en dan eerlijk hun mening laten geven. Driekwart trekt een vies gezicht en zegt iets lelijks.

Hun slagzin is: ‘Laphroaig. Tastes like a burning hospital’. Is ook echt zo. Gaasverband, zalf en smeulende matrassen.

Herkauwende stier

Toen dertig jaar geleden voor het eerst de Schotse single malts in de kijker werden gezet met promoacties in de taxfreeshops van de Europese luchthavens, was Cragganmore de eerste waar ik me toe liet verleiden. Het is dan ook heel aardig van de Schepper dat hij voor onze derde stapdag de Cragganmore distillery als vertrekpunt heeft gekozen.

Met z’n twintig kilometer en z’n bijna vijfhonderd hoogtemeters en een optimistische wandelprognose van meer dan zeven uur zien wij uit over een gespierde dag. Bovendien boezemen onze route notes ons niet bepaald vertrouwen in. Omgevallen bomen, slechte bewegwijzeringen en onderbroken paden maken hier, vooral tussen Knockfrink en Burn of Dalvey een ‘challenging trip’ van. Wees altijd op je hoede als Engelstaligen de term ‘challenging’ bovenhalen. Er gaan draken en monsters achter schuil.

‘De Cairgorns National Park Authority heeft plannen om de route te updaten en grotendeels te verleggen naar meer begaanbare zones, maar de pandemie heeft roet in het eten gegooid’, lezen we nog.

Het begin is een eitje. Vanaf het oude treinstation van Ballindalloch volgen we de oude spoorwegbedding, waar reeën en konijntjes voor ons uit huppelen en fazanten ons doen schrikken door op te schieten uit het hoge bermgras. We passeren de Tormore distillery, een van de jongste whiskyproducenten van het land. Daarna gaat het steil omhoog, de naaldbossen in, en doorheen weilanden vol met kwaad kijkende schapen en angstig achter hun boze moeders aan mekkerende lammeren. Wel honderd poortjes moeten we door, van die ijzeren weidesluisjes die je als een gordijn moet opentrekken en die achter je met een harde klap weer dichtvallen.

In een grote boog wandelen we rond een reusachtige herkauwende stier.

null Beeld Marnix Peeters
Beeld Marnix Peeters

Als we bij een klaterend beekje onze cheddar & ham sandwich opeten en ons eerste blik Tennent’s openklikken, besluiten wij dat we ons voor niets bang hebben laten maken en dat het allemaal wel zal meevallen. Schotten zien graag spoken.

Een uur later waden wij vloekend door modderige weiden, die bezaaid zijn met dikke, ronde, spekgladde keien. De bodem zuigt aan onze Meindls, die terug lijken te zuigen. Wij kunnen amper ons evenwicht bewaren, ik sla mijn voet om − gelukkig zonder erg. We halen nog met moeite twee kilometer per uur en moeten om de haverklap onze kaart erbij nemen − er staat geen speysidepaal meer overeind, onze Alltrails-app laat het afweten, en zoals beloofd zijn grote stukken van het Tom An Uird-woud recent gekapt, waardoor de landschappen ingrijpend veranderd zijn en onze wegbeschrijvingen waardeloos zijn geworden. ‘Neem na 500 meter de boswegel rechts’ is een lastige, als het bos verdwenen is.

Mopperend maar opgelucht bereiken wij, na een beulstocht van achtenhalf uur, Grantown-on-Spey, waar wij gelukkig in de warme armen vallen van Stephen en Ginny, in wier Dunallan B&B wij een snipperdagje zullen nemen − het is te zeggen: wij zullen van hieruit enkele kortere, vriendelijker whiskywandelingen ondernemen.

Omdat wij geen zin meer hebben om zelfs maar dit piepkleine stadje in te gaan, laten wij ons oog vallen op een schijnbaar aardig restaurantje aan de overkant van de straat, de Craig Bar. We zien goede punten op Tripadvisor voor de uitstekende pie. We zien ook veel eentjes voor ‘Volstrekt ongenietbare gastheer’.

Er zitten vier mannen in de gelagzaal. Twee gemeentearbeiders met fluo werkbroeken aan en twee mannen met loden jassen en tweedbroeken, plaatselijke boeren.

De man achter de bar is klein en mager, heeft kleine, waterige ogen en is duidelijk zo zat als een — nu de woke voorbij is mag je dat weer zeggen — Zwitser. Hij blaast als hij ons ziet. We bestellen twee Maltsmiths, die hij zonder iets te zeggen op onze tafel zet. Als we ze nog maar half uit hebben, brengt hij er zonder iets te vragen twee nieuwe. “Ik heb daar een derde oog voor”, snauwt hij.

Een nieuwe klant, een zestiger, zegt dat hij nu met pensioen is. “I’m retired.”

“You’re retarded, that’s something different”, gromt Robbie vanachter zijn tapkast.

Intussen is daar ook een meisje verschenen. Het moet haar eerste werkdag zijn: Robbie moet haar met handen en voeten uitleggen hoe de tapkraan werkt. We bestellen nog twee stuks bij haar, en als ze die naar onze tafel brengt verontschuldigt ze zich met bevende stem voor het lange wachten. We zien nu dat haar armen vol met kerfwonden staan. We kijken elkaar aan − we hebben het gevoel dat we in een griezelfilm terecht zijn gekomen.

Drie kwartier later zien we de jonge vrouw haar jas aantrekken en haastig de zaak verlaten. Ik trek mijn stoute schoenen aan en vraag wat kwaad aan Robbie of hij haar ontslagen heeft.

“No way!”, balkt de baas. “Ze heeft het moeilijk. She’s got mental issues. Heb je haar armen niet gezien? Ik geef haar de kans om rustig weer aan haar leven te beginnen. Vandaag drie kwartier, morgen komt ze een uur, overmorgen nog wat langer. Ze krijgt nergens anders kansen.”

Hotelletjes heten hier doorgans The Glenavon of The Richmond Arms – qua namen breken we deze week met gemak alle clichérecords. Beeld Marnix Peeters
Hotelletjes heten hier doorgans The Glenavon of The Richmond Arms – qua namen breken we deze week met gemak alle clichérecords.Beeld Marnix Peeters

Nu is het een oude dame die heeft plaatsgenomen achter de toog. “Dat is mijn moeder”, zegt Robbie. “She’s old as fuck, 78, maar ze helpt tenminste nog af en toe.”

Rond acht uur is de bar goedgevuld, de heerlijke pies met stilton vinden hun weg naar de veelal Amerikaanse hongerigen. Verbijsterd slaan zij het dorpstoneel gade. “Is he the owner?”, vraagt er eentje aan ons.

’s Anderendaags, na onze snipperdag, kunnen wij niet wachten tot het vijf uur is en Robbie z’n tent opent. Hij begroet ons dit keer als oude vrienden.

Om negen uur vraagt een oude Australische dame waar haar pie blijft, ze wil te bed.

“I don’t give a shit, you old fart”, roept Robbie.

We sluiten die avond de kroeg. We proeven de whisky’s en willen weten waarom de Glenfarclas 105 op de kaart als ‘Robbie’s favourite’ staat aangestipt. “It’s my most expensive!”, buldert de onwaarschijnlijke waard.

Wij nemen hartelijk afscheid. Terwijl ik de deur achter mij dichttrek hoor ik hem bij zichzelf “Fuckin’ Belgian twats” zeggen, en “Good riddance”.

‘The sun shines on the righteous’ staat er boven de inkom. De zon schijnt op de rechtvaardigen.

Wij hebben ons zelden zo goed geamuseerd, besluiten Koen en ik.

Alfie de taximan

Op dag vijf zijn wij naar Nethy Bridge gestapt, een wat saai traject over de bermen naast de Spey, waarin tientallen gelieslaarsde mannen naar zalm staan te hengelen.

In Nethy Bridge is, naast de oude brug, niets te zien. De bar in het enige hotel van het dorp gaat pas om drie uur open, wij kopen wat voer en drank in de kleine Spar. Omdat wij nog moe zijn van het wandelen, en van Robbie, bellen wij een taxi voor de verplaatsing naar onze volgende bestemming. De firma heet Lindsey Jack. Het is ook de plaatselijke begrafenisondernemer.

Je mag in reportages nooit de taxichauffeur citeren, dat is al te gemakkelijk, maar deze is een topper: Alfie, kort voor Alfred. Was ambulancier, doet het nu wat rustiger aan. Zijn voertuig is splinternieuw, maar de raampjes gaan niet open, zegt hij verontschuldigend. “De techniek zit er gewoon niet in, in de deuren. Ik moet wachten. Het kan nog een jaar duren, zegt de garagist. Dat is de brexit, vrienden, puur en onversneden. Zelfs de whisky heeft eronder te lijden. Je kent die kartonnen kokers waar de flessen in worden verpakt? Er zijn distilleries die al maanden zonder de metalen deksels zitten. Hun verkoop ligt stil. Veel horecazaken vinden geen personeel meer. De brexiteers wilden de vreemdelingen weg die hun jobs afpakten, maar het waren allemaal jobs die ze zelf niet meer willen doen. Ze hebben gekregen wat ze wilden, en nu ligt alles op apegapen.”

Wij brengen nog een bezoek aan Aberlour, de geboorteplek van mijn geliefde A’Bunadh, waar ik opsteek dat ik al jarenlang de naam verkeerd uitspreek (het is ‘Aberlawer’, niet ‘Aberloer’). Wij proeven whisky’s met knarsende namen als Auchroisk, Dailuaine, Fettercairn en Bunnahabhain, tot de whisky ons de oren uitkomt en wij de nutty & dry niet meer van de sweet & smoky kunnen onderscheiden.

Wij ontmoeten honderden Schotten, en er is er niet één onaardige bij. In The Winking Owl in Aviemore komt een iel oud heertje, dat er wat uitziet als het kale mannetje uit Benny Hill, vragen waar wij vandaan komen en vervolgens of wij gewone vrienden zijn, of een relatie hebben. “Both are great!”, voegt hij eraan toe. Terug in Inverness, waar alles wat stedelijker en moderner is, kijken wij op zaterdagavond onze ogen uit in de pubs met livemuziek, waar mollige melkwitte meisjes veel te snel dronken worden in de armen van jongens met opgeschoren rosse haren, en waar net zo’n oud iel heertje op zijn wandelstok op Cockney Rebel staat te dansen, alle dames het hof makend — Foxy Foxtrot met z’n elastieken benen. Iedereen lijkt er zin in te hebben, in de dag en in het leven, als er geklaagd wordt duurt het maar heel kort, bij de regen worden de schouders opgehaald.

“Ken je die spreuk?”, had Alfie daarover gezegd. “‘Stop the world, Scotland wants to get on!’ Wij zijn nooit echt aan boord gekomen. Wij dobberen maar wat rond, wij trekken het ons niet zo aan.”

Het strafste van al: ik heb in die hele week in de Highlands, in de moors en de mountains, in de hamlets en de glens, niet één blikje gezien, niet één plastic zakje, geen snipper, geen schil, geen schaduw van afval. Wij Belgen zijn op dat gebied een vettig volk.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234