Reis van mijn levenMichiel Martin
Leven als een god in een godvergeten streek, doe je in de Franse Auvergne
Als kind bracht De Morgen-journalist Michiel Martin talloze zomers door in de luwte van de Franse Auvergne, tot hij de streek uitspuwde als was het koude koffie. Vandaag betrapt hij zichzelf op een verlangen om terug te keren naar de buik van Frankrijk, waar anderen achteloos voorbijrijden.
‘Vraag een kind het middelpunt van Frankrijk te bepalen en het vlagje zal in Saint-Bonnet-Tronçais terechtkomen. Het kan 25 kilometer schelen, maar het departement is de Allier en daar ging u nog nooit op vakantie.’
Zo pende meesterverteller Rik Van Puymbroeck, heden bij De Tijd, het enkele jaren geleden neer in deze krant, toen hij voor zijn Ronde van Frankrijk-reeks op bezoek ging bij kunstenares Nadia Naveau. De passage is me altijd bijgebleven, en niet vanwege een gebrek aan accuraatheid – volgens het Institut National de Géographie ligt het centrum van Frankrijk in Nassigny, op exact 23,9 kilometer fietsen van Saint-Bonnet-Tronçais. Het gaat om de stelligheid waarmee het er staat: ‘En daar ging u nog nooit op vakantie.’
Uit een bestofte oude doos tover ik een herinnering, een kleine jongen in een Speedo die met de kuiten in het water poseert als een fonteinbeeld. De foto toont een oranje waterfiets, lange sprieten gras op de oever en een dens, donkergroen bos in de verte. Er begint meteen een lampje te knipperen. Étang de Saint-Bonnet, op de Michelin-kaart een blauwe vlek in een groene zee genaamd Forêt de Tronçais, het pronkstuk van de Allier. Ik slik de woorden door en kan het verse stokbrood bijna proeven. Niets smaakt meer naar vakantie.
Definieer ‘de reis van je leven’. Wat maakt een bepaalde bestemming, zoals deze reeks voorschrijft, onvergetelijk? Is het de hoeveelheid dromen die eraan voorafgaat? De ontberingen die je onderweg doorstaat? Misschien zelfs de variatie van het all-inbuffet? Bij mijn weten, ik heb het alleszins genoeg in mijn oren geknoopt, is er maar één doeltreffende remedie tegen vergeten: herhaling. En dus denk ik opnieuw aan de Auvergne, de streek die als een perpetuum mobile mijn jeugd doorkruist.
In het dak van de Centraal-Franse regio ligt het departement van de Allier, en helemaal in de nok vind je Lurcy-Lévis terug op een boogscheut van het eeuwenoude eikenbos van Tronçais. Vanuit het centrum van het dorp rijd ik naar het zuidwesten, langs asfalt dat een aantal kilometer zachtjes kronkelt tot een haag in twee splijt en plaatsmaakt voor een grindpad. Van daaruit gaat het langs zonnebloemen die hun kopje draaien als ik voorbijfiets, en aan het tweede kruispunt sla ik af naar rechts, nog 150 meter tot aan de poort van Le Derimet. Ik zou de weg geblinddoekt kunnen afleggen.
Danny
De allereerste keer was ik er in 1993, als tweejarig ukkie, voor een reis die doorheen de jaren nooit leek te veranderen. “15 of 16 keer”, zegt mijn vader, familiearchivaris in bijberoep. Zo vaak zat ik op de achterbank vanuit Meulebeke naar Auvergne – wij zeiden nooit ‘de’ Auvergne, zoals dat eigenlijk hoort.
Auvergne, dat bleek altijd weer tonnen kofferstress op vrijdag, om daags nadien over net genoeg armruimte te beschikken om te juichen bij de Franse grens. Vaak waren we een half uurtje voordien uit bed gelicht op een ontiegelijk vroeg uur om file te vermijden, vielen we nadien in slaap in het suffe noorden van Frankrijk, om opnieuw te ontwaken wanneer we de Francilienne bereikten, de grote ring rond Parijs. Voor elk vliegtuig dat nabij de luchthaven van Charles de Gaulle gespot werd, kreeg de ontdekker 10 cent van de penningmeester. We keken onze ogen uit en waanden ons rijk, nog voor we op onze bestemming waren aangekomen.
Over die bestemming valt eigenlijk niet zo gek veel te vertellen. De Allier kan in het zuiden uitpakken met Vichy, waar heilzame mineralen in kuuroorden uitmonden, of met het pittoreske Charroux, een van de mooiste dorpjes van Frankrijk. In hoofdstad Moulins hangt de grootste verzameling theaterkostuums ter wereld en in Le Pal kun je terecht voor dieren en rollercoasters. In alle eerlijkheid: al die zaken heb ik moeten opzoeken op het internet.
De Allier is bovenal een ode aan de verbeeldingskracht. Het begint bij Danny, de boezemvriend van mijn vader, die zich in 1990 laat overhalen door een slager uit Sint-Amandsberg om een week naar de buik van Frankrijk te gaan voor een zacht prijsje. Hij treft er een ontvoogde streek aan waar huizen om een nieuwe eigenaar smeken, waaronder ook Le Derimet. Drie partners richten een société civile immobilière op en beginnen in 1991, mijn geboortejaar, aan een droom te bouwen. Meer dan een vloer, stromend water en elektriciteit is er op dat moment niet. Het is een woestenij, met gras dat metershoog tot aan de voordeur groeit.
Zoals Le Derimet nadien in zijn eerste versie zal ontstaan, zie ik het nog steeds voor me. Roestig of rustiek, ik ben er niet helemaal uit. De eerste jaren waren we er vaak met een bevriend gezin of speelkameraden. In alle uithoekjes gingen we op zoek naar verborgen schatten. We vingen salamanders die uit de muur trippelden, bricoleerden in de tuin een hindernisparcours in elkaar of griezelden in de bouwvallige kelder (eigenlijk verboden terrein).
De moeders lagen onder de notelaar, die een lijzige schaduw over de tuin wierp, en keken af en toe op vanuit hun boek om onheil te voorkomen. De vaders waren op hun dagelijkse fietstocht, die steevast op café eindigde, en keerden net nuchter genoeg terug voor een spannend kampvuurverhaal, of een spelletje jeu de boules op de grove steentjes van de oprit. ’s Nachts speurden we samen de hemel af naar een vallende ster. Dan wensten we nóg zo’n zorgeloze dag.
kuitenbijters
Klassieke uitstapjes waren Étang de Pirot, waar we elkaar uitdaagden om naar de overkant te zwemmen en stapels strips lazen in het zand – De Rode Ridder of Suske en Wiske, wij zwoeren bij Vandersteen. De toestellen van de fit-o-meter rond het meer waren dan weer het toneel van een jaarlijkse strijd op leven en dood, een twaalfkamp die enkel door kampioenen tot een goed einde werd gebracht. Waren we het water beu (of zaten er blauwalgen in), dan trokken we gewoon een meertje verder, richting Étang de Saint-Bonnet of Étang de Goule. Zolang er maar een ijsventer was.
We versleten onze schoenzolen aan de kaarsrechte paden die het machtige eikenbos doorklieven, of haalden de fietsen van het dak en reden de longen uit ons lijf in een paradijs voor tweewielers. Op de Corne de Rollay, een rottig stuk oplopend asfalt dicht bij Le Derimet, proefde ik voor het eerst het zuur in de benen. Later, wanneer de tochtjes langer werden, was de ongeschreven regel: eerst naar het noorden, richting Chaumont, waar het zachtjes op en neer glooit. De dagen nadien ging het zuidelijker, en beten de hellingen steeds dieper in de kuiten. Daar waar we de Belgen tijdens de afsluitende tijdrit van de Tour in 2001 een paar tanden lager zagen schakelen, in tegenstelling tot de gele flits op het einde – die bleek later wel fraudeur te zijn.
Ongeveer tegen het midden van de reis zeurden we vader de oren van de kop om twee uurtjes zuidwaarts naar de Puy de Dôme te rijden, de koning van de Chaîne des Puys, een resem vulkanen in het Centraal Massief die in 2018 als Unesco Werelderfgoed erkend zijn. President Macron reed er met het toeristentreintje naar omhoog, maar wij zigzagden met gesmeerde kuiten naar omhoog langs de Chemin des Muletiers. Op de top overschouwden we de slapende vulkanen en evenveel kleurrijke glijschermen die over het landschap zweefden. Terzijde: de Puy de Sancy is hoger en minstens even mooi.
Op het einde van de reis trokken we een foto aan de stam van de notelaar en zwaaiden het huis vaarwel. Zo werden de archieven aangevuld, met plakboeken en reisverslagen. Op 16 juli 2001, zo lees ik, roepen we onszelf uit tot ‘afstammelingen van de grote koning Tronçais en heersers van Pirot’.
Château Planckaert
Jaar na jaar keerden we terug, soms in combinatie met een weekje Bordeaux of Provence om onze tanende verbeelding toch wat aan te dikken. Tot ik de laatste gezinstelg was die nog op de foto stond, de Allier al haar geheimen had prijsgegeven en ik zo’n tien jaar geleden besloot: nie wieder.
Lange tijd ben ik door die 18-jarige ogen naar Le Derimet blijven kijken. Dan zie ik vooral een godverlaten huisje in een godvergeten streek. Wie er opgroeit, trekt er zo snel mogelijk weg, op zoek naar werk en een streepje toekomstmuziek. Café de la Poste in Lurcy-Lévis is alleen rendabel als Danny en mijn vader in de buurt zijn, wat jaarlijks nog steeds enkele weken is. Voor (en door) hen introduceerde uitbaatster Marie Duvel, omdat Belgen zich nu eenmaal graag Belg voelen in het buitenland.
‘En daar ging u nog nooit op vakantie’, lees ik opnieuw. Ligt het aan de deken van ontheemding die over de Allier gedrapeerd ligt? Een rustgebied voor vastgeroeste kreeften? “De zin lijkt me eerder een dichterlijke vrijheid”, zegt Van Puymbroeck vandaag. “Ik kwam er voor het eerst en ik vond het er prachtig. We denken er eenvoudigweg nooit aan als bestemming. Het is een vergeten gebied dat het moet afleggen tegen de Provence, de Franse bergen of de Côte d’Azur.”
Toeristen spelen hoofd-schouders-knie-en-teen met Frankrijk, en passeren op weg naar het zuiden achteloos de buik. Nochtans is het er betaalbaar en vrij dichtbij. Als Lurcy-Lévis een belletje doet rinkelen, is het omdat de familie Planckaert ginds een château renoveert waarvoor Eddy “een prijs betaalde waarvoor je in Knokke niet eens een deftig appartement hebt”. Voor 10 cent per vliegtuig hou je de kinderen stil tot na Parijs, en dan ben je er al bijna.
Een beetje commerçant – en dat is Eddy Planckaert ongetwijfeld –poetst het blazoen van deze streek op en verkoopt het binnenkort als fiets- en wandelwalhalla voor het hele gezin. En dat is de Allier onmiskenbaar. Ik hink op twee gedachten. De streek verdient elan, maar tegelijk hangt het onvergetelijke van de reizen nauw samen met de vergetelheid van de streek. Acht centiliter meer in een flesje cola, dat was al avontuur genoeg.
Ik open het plakboek van ’99 en zie het hele gezin onder de notelaar zitten. Mama drinkt een glas rode wijn, papa heft de pastis, Julie doet een middagdut en Marie legt het vakkundig vast op beeld. ‘Zon & rust & puur genieten’, staat in drukletters naast de foto geschreven, en na al die jaren klinkt het weer als muziek in de oren. Het zou nochtans overal kunnen zijn. Maar het is Auvergne. We zeiden tegen iedereen ‘bonjour’ en ‘merci’ en waren perfect gelukkig.